De Rechtbank heeft het klaagschrift, strekkende tot teruggave van onder de klager inbeslaggenomen goederen gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"(On)rechtmatigheid van het beslag
In een procedure als de onderhavige toetst de raadkamer slechts marginaal de rechtmatigheid van het beslag en het belang van een rechtens juiste en zorgvuldige strafvordering. In het onderhavige geval overweegt de raadkamer daartoe als volgt.
Delictsbestanddelen artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht
Op grond van artikel 94, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn alle voorwerpen waarvan verbeurdverklaring (of onttrekking aan het verkeer) kan worden bevolen, vatbaar voor inbeslagneming. Voorts bepaalt artikel 33a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor zover thans van belang, dat vatbaar voor verbeurdverklaring zijn: voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan (onder b) en voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid (onder c).
De raadkamer overweegt dat bij verdenking van overtreding van artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht, zoals klager terecht heeft opgemerkt, moet worden voldaan aan het vereiste dat gebruik wordt gemaakt ‘van een daartoe aangebracht technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt’. Het bedoelde hulpmiddel betreft dan een voorwerp met betrekking tot welke het feit is begaan (artikel 33a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht). Klager betwist echter dat het in het onderhavige geval gaat om een daartoe ‘aangebracht’ hulpmiddel als bedoeld in artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier blijkt dat onder klager op 24 januari 2012 een cassetterecorder van het merk Olympus is aangetroffen in een etui. In de broekzak van klager werd een microfoon aangetroffen. In zijn onderbroek zat met tape een zwart object (blijkens de uitleg van klager in raadkamer een data-opslag product) van het merk Sweex geplakt. Ook heeft een verbalisant klager op enig moment aan zijn bril zien draaien, waarna hij een oranje lampje zag opflitsen. Later blijkt dat er beeldopnames zijn gemaakt met de (camera in de) bril. Daarnaast werd bij klager een meerkleurige brillenkoker aangetroffen met daarin een videorecorder van het merk Sony en tevens een grijs/zwart etui met daarin een videocamera van het merk Silver Crest. Gezien de plaatsen waar de geluids- en beeldopnameapparatuur zijn aangetroffen, is naar het (voorlopige) oordeel van de raadkamer sprake van technische hulpmiddelen die zijn ‘aangebracht’ in/aan de kleding respectievelijk de bril van klager, dan wel in enig omhulsel (etui/brillenkoker). In tegenstelling tot hetgeen klager heeft betoogd is de raadkamer aldus, marginaal toetsend, van oordeel dat sprake is van ‘aangebracht’ zodat de delictsbestanddelen van artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht in het onderhavige geval wel degelijk worden vervuld.
(...)
Het (ontbreken van) strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag
De raadkamer overweegt dat in het kader van deze raadkamerprocedure op basis van een klacht als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek, gelet op de aard van die procedure, niet anders dan summier kan zijn.
(...)
Hoewel de officier van justitie ter zitting heeft erkend dat het onderzoeksbelang ten aanzien van de overige voorwerpen is komen te vervallen, is de raadkamer – met de officier van justitie – van oordeel dat er desondanks wel een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag, te weten de mogelijkheid dat in de strafprocedure tegen klager de verbeurdverklaring van de goederen wordt uitgesproken. De raadkamer zal dat achtereenvolgens toelichten voor de in het klaagschrift genoemde goederen.
(...)
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de raadkamer – marginaal toetsend – dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend over de strafzaak tegen klager, de verbeurdverklaring van deze goederen zal uitspreken."