ECLI:NL:HR:2013:1415

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
12/03461
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen belastingaanslagen en boetebeschikkingen over de jaren 1993 tot en met 2000

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. Het beroep betreft belastingaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1993 tot en met 2000, alsook de daarbij gegeven beschikkingen inzake verhogingen, boetes en heffingsrente. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage, waartegen nu cassatie is ingesteld.

De belanghebbende heeft in cassatie enkele klachten aangevoerd, waarop de Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd met een verweerschrift en een incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Evenzo heeft de Hoge Raad het incidentele beroep van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat het voorgestelde middel niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Daarnaast heeft de belanghebbende een verzoek ingediend om vergoeding van immateriële schade vanwege het tijdsverloop tussen de indiening van het bezwaarschrift en de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft dit verzoek afgewezen, omdat het niet eerder was gedaan en niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad beide beroepen in cassatie ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

22 november 2013
nr. 12/03461
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 6 juni 2012, nrs. BK-08/00493 tot en met BK-08/00500, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nrs. AWB 07/8333 VB tot en met AWB 07/8336 VB, AWB 07/8339 VB, AWB 07/8344 VB, AWB 07/8345 VB en AWB 07/8347 VB) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1993 tot en met 2000 opgelegde belastingaanslagen in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord. Hij heeft tevens in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Schadevergoeding

Het beroepschrift in cassatie bevat een verzoek om vergoeding van immateriële schade vanwege het tijdsverloop tussen de indiening van het bezwaarschrift en de uitspraak van het Hof. Aangezien dit verzoek niet eerder is gedaan en niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan, is het niet toewijsbaar (zie HR 13 mei 2011, nr. 09/05143, ECLI:NL:HR:2011:BQ4248, BNB 2011/208).

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2013.