ECLI:NL:HR:2013:1414

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
12/03460
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen belastingaanslagen en boetebeschikkingen over de jaren 1992 tot en met 2000

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 6 juni 2012, waarin de belastingaanslagen en boetebeschikkingen van de jaren 1992 tot en met 2000 werden behandeld. De belanghebbende had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage, die eerder had geoordeeld over de opgelegde belastingaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen inzake verhogingen en boetes.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende in het principale beroep beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad het incidentele beroep van de Staatssecretaris van Financiën beoordeeld. Ook dit middel kon niet tot cassatie leiden, om dezelfde redenen als eerder genoemd. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Ten slotte heeft de Hoge Raad het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding wegens immateriële schade afgewezen, omdat dit verzoek niet eerder was gedaan en niet voor het eerst in cassatie kon worden ingediend. De Hoge Raad heeft beide beroepen in cassatie ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

22 november 2013
nr. 12/03460
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 6 juni 2012, nrs. BK-08/00482 tot en met BK-08/00490, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nrs. AWB 07/8328 IB/PVV, AWB 07/8330 IB/PVV tot en met AWB 07/8332 IB/PVV, AWB 07/8337 IB/PVV, AWB 07/8338 IB/PVV, AWB 07/8340 IB/PVV tot en met AWB 07/8342 IB/PVV) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1992 tot en met 2000 opgelegde belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord. Hij heeft tevens in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Schadevergoeding

Het beroepschrift in cassatie bevat een verzoek om vergoeding van immateriële schade vanwege het tijdsverloop tussen de indiening van het bezwaarschrift en de uitspraak van het Hof. Aangezien dit verzoek niet eerder is gedaan en niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan, is het niet toewijsbaar (zie HR 13 mei 2011, nr. 09/05143, ECLI:NL:HR:2011:BQ4248, BNB 2011/208).

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2013.