ECLI:NL:HR:2013:1394

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
13/02840
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gedwongen opname in gesloten jeugdzorg en eisen verklaring gedragswetenschapper

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de gedwongen opname van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) en of de verklaring van de gedragswetenschapper voldoet aan de eisen van artikel 29b lid 5 Wjz. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.B. Teunis, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, die op 7 maart 2013 werd gegeven. Het hof had eerder de beschikking van de rechtbank Utrecht bevestigd, waarin de gedwongen opname was goedgekeurd. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof en constateert dat de klachten van de verzoeker niet tot cassatie kunnen leiden. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van de verzoeker heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verzoeker, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven.

Uitspraak

22 november 2013
Eerste Kamer
11/05165
RM/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en BJZ.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaken 331274/JE RK 12-2662 en 331278/JE RK 12-2664 van de rechtbank Utrecht van 16 oktober 2012 en de beschikking in de zaak 331278/JE RK 12-2664 van de rechtbank Utrecht van 2 november 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.118.350 van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden van 7 maart 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
BJZ heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 10 oktober 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
22 november 2013.