Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.Beslissing
19 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was ter zake van diefstal, gepleegd op 2 december 2009, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een geldboete van € 100,-. De kern van het cassatieberoep was de vraag of de zaak terecht door de politierechter was behandeld, aangezien de verdachte op de pleegdatum nog minderjarig was en dus voor de kinderrechter had moeten worden vervolgd. De verdediging stelde dat de politierechter onbevoegd was en dat de zaak naar de kinderrechter verwezen diende te worden.
De Hoge Raad oordeelde dat de vermelding in de inleidende dagvaarding dat de verdachte voor de politierechter diende te verschijnen, niet tot nietigheid van de dagvaarding leidde, omdat de zaak daadwerkelijk bij de politierechter was aangebracht. De Hoge Raad stelde vast dat de politierechter zijn bevoegdheid had kunnen vaststellen op basis van de tenlastelegging en het onderzoek ter zitting. De verdediging had in eerste aanleg niet aangevoerd dat de zaak voor de kinderrechter had moeten worden behandeld, wat meebracht dat er geen in rechte te respecteren belang was voor het cassatieberoep.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor de verdediging om tijdig en adequaat te reageren op de bevoegdheid van de rechter, en dat een gebrek in de bevoegdheid van de rechter kan worden hersteld door een vordering tot wijziging van de tenlastelegging.