ECLI:NL:HR:2013:1350

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
12/01288
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en bewijsvoering in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin hij was vrijgesproken van het negeren van stoptekens en het veroorzaken van gevaar op de weg. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de verjaring van de vervolging was gestuit door een eerdere uitspraak van de Hoge Raad in een cassatieprocedure. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat de eerdere uitspraak niet als een daad van vervolging kan worden aangemerkt, onjuist was. Dit betekent dat de verjaring niet was verstreken en de vervolging dus ontvankelijk was.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de bewijsvoering van het Hof beoordeeld. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte op 20 augustus 2004, als bestuurder van een voertuig, een politieambtenaar had geraakt terwijl deze hem een stopteken gaf. De Hoge Raad concludeerde dat uit de bewijsvoering van het Hof kon worden afgeleid dat de verdachte de in de bewezenverklaring omschreven gedraging had verricht. De Hoge Raad verwierp de cassatieberoep en oordeelde dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht voor de uitspraak.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken en de toepassing van verjaringstermijnen in het strafrecht. De zaak benadrukt ook het belang van duidelijke communicatie tussen politie en bestuurders in verkeerssituaties.

Uitspraak

19 november 2013
Strafkamer
nr. 12/01288
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 augustus 2011, nummer 23/005833-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had dienen te verklaren in de vervolging wegens verjaring van de tenlastegelegde en bewezenverklaarde overtreding. Het middel voert daartoe aan dat de hier geldende verjaringstermijn van drie jaren is verstreken tussen de betekening op 15 april 2008 van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv in de eerste cassatieprocedure en de betekening van de dagvaarding van 6 juni 2011 voor de behandeling van de zaak door het Hof na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad.
3.2.
Het middel steunt op de opvatting dat het door de Hoge Raad in de eerste cassatieprocedure gewezen arrest van 3 november 2009, waarbij de toen bestreden uitspraak is vernietigd en de zaak is teruggewezen naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, niet kan worden aangemerkt als een daad van vervolging in de zin van art. 72 Sr die de verjaring stuit. Die opvatting is echter onjuist.
3.3.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat uit de in de aanvulling op het verkorte arrest vervatte bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die de bewezenverklaarde gedraging heeft verricht zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der met redenen is omkleed.
4.2.1.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 20 augustus 2004 te Hoofddorp in gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Vuursteen,
terwijl een als zodanig herkenbare ambtenaar van politie het verkeer
- inclusief het door verdachte bestuurde voertuig - door middel van een of meer teken(s) tot stoppen had gebracht om hulpdiensten de gelegenheid te geven
- naar aanleiding van een plaats gehad hebbend ongeval - bergingswerkzaamheden te verrichten,
volgas met spinnende wielen is opgetrokken en/of weggereden,
en
over de rechtervoet van die dichtbij en naast verdachtes voertuig staande politieambtenaar is gereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd."
4.2.2.
Het verkorte arrest van het Hof houdt onder meer het volgende in:
"Vrijspraak
Ter terechtzitting heeft verdachte een alternatief scenario geschetst ten aanzien van zijn interpretatie van de door de politieambtenaar gegeven stoptekens. Hieruit blijkt dat verdachte het laatst door deze politieambtenaar gegeven teken had opgevat als een teken dat hij verder mocht rijden. Deze alternatieve lezing is, mede door een aantal onduidelijkheden in het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1], niet uit te sluiten. Het hof komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van het negeren van een of meer stoptekens en zal verdachte van de daarmee samenhangende feiten vrijspreken.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair en subsidiair en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van artikel 5 Wegenverkeerswet
De raadsman heeft bepleit dat een overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet niet bewezen kan worden.
Allereerst wordt bepleit dat verdachte niet plotsklaps is opgetrokken en dat de 'spinnende' wielen veroorzaakt kunnen zijn door de heftige regenval in combinatie met het feit dat de auto niet van verdachte was.
Het hof overweegt hiertoe dat zowel getuige [getuige] als verbalisant [verbalisant 2] verklaren dat zij zien dan wel horen dat verdachte opeens flink gas geeft en met spinnende wielen wegrijdt. Het hof ziet geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen en gaat er dan ook vanuit dat verdachte bij het wegrijden meer gas heeft gegeven dan nodig was en dat dit heeft geleid tot een wielspin.
Daarnaast overweegt het hof dat als dit al zou komen door de redenen zoals aangegeven door verdachte, er nog steeds kan worden vastgesteld dat verdachte niet gereden heeft op een wijze passend bij de omstandigheden. Juist als er zich een nat wegdek voordeed terwijl verdachte reed in een voor hem onbekende auto had hij extra voorzichtig en rustig moeten optrekken."
4.2.3.
De "aanvulling verkort arrest" houdt het volgende in:
"1. Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 13 e.v.) van 25 augustus 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 20 augustus 2004 tegenover de verbalisant afgelegde aangifte van [verbalisant 1]:
Ik ben ambtenaar van politie en was ten tijde van de misdrijven in de rechtmatige uitoefening van mijn bediening. Vandaag, vrijdag 20 augustus 2004 was ik in uniform gekleed en als zodanig herkenbaar als ambtenaar van politie, in uitvoering van de noodhulp ter plaatse op de Vuursteen te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, belast met de afhandeling van een verkeersongeval.
Op het moment was ik gekleed in een wit/oranje verkeersjas om duidelijk herkenbaar te zijn voor de overige weggebruikers.
Om de rijbaan van de openbare weg vrij te maken van obstakels werd door mij aan bestuurders van voertuigen rijdende over de Vuursteen een stopteken gegeven teneinde de hulpdiensten gelegenheid te geven hun werkzaamheden te kunnen verrichten.
Toen ik weer opkeek zag ik dat een personenauto vlak voor mij tot stilstand kwam. Dit voertuig kwam uit de richting van de N201 rijdende over de Vuursteen.
Ik heb toen de bestuurder van het voertuig een stopteken gegeven door middel van het omhoog steken van mijn rechterhand teneinde hem duidelijk te maken dat hij zijn voertuig moest doen stilhouden.
Toen het voertuig stil stond heb ik de bestuurder met handgebaren duidelijk gemaakt dat hij achteruit moest rijden en zijn voertuig keren teneinde zijn weg te kunnen vervolgen. Ik zag dat achter dit voertuig een ander voertuig stilhield. Hierdoor kon de eerstgenoemde bestuurder niet achteruit rijden.
Ik heb toen deze bestuurder met mijn rechterhand een gebaar gegeven dat hij moest blijven staan, daar hij niet achteruit kon rijden.
Ik ben vervolgens naar de linkervoorzijde van het eerste voertuig gelopen teneinde oogcontact te krijgen met de bestuurder van het voertuig welke erachter stond. Ik bleef met mijn rechterhand contact houden met het voertuig van de eerste bestuurder, teneinde hem blijvend duidelijk te maken dat hij niet verder kon rijden. Op het moment dat ik oogcontact had met de bestuurder van het tweede voertuig hoorde ik de bestuurder van het eerste voertuig gas geven en ik hoorde dat de voorwielen van zijn voertuig spinden.
De bestuurder van het voertuig reed rakelings langs mij, ik voelde dat de bestuurder met het rechtervoorwiel over mijn rechtervoet reed. Ik voelde pijn. Ik kon op dat moment niet meer opzij springen om een aanrijding te voorkomen.
Hij is vervolgens weggereden in de richting van het parkeerterrein van het nabijgelegen ING bedrijvenpark gelegen aan de Hoeksteen te Hoofddorp.
Ik zag dat de bestuurder van het voertuig hard wegreed in de genoemde richting.
Ik zag dat het kenteken van het voertuig luidde; [AA-00-BB], dit betreft een Toyota, groen van kleur, type mij onbekend.
2. Een proces-verbaal van 23 augustus 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (dossierpagina 19 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 20 augustus 2004 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de getuige [getuige]:
Ik was vanmorgen getuige van een verkeersincident waarbij een bestuurder van een groene personenauto van een Japans merk over de voet van uw collega reed.
Ik stond daar op straat op de T-kruising Hoeksteen/Vuursteen te Hoofddorp, omdat een vrachtauto van de Meerlanden bij een aanrijding met een andere vrachtauto betrokken was.
Er kwam een bestuurder in een groene Japanse personenauto vanuit de richting N-201 aanrijden. Ik kreeg de indruk dat de bestuurder haast had omdat hij harder reed dan de overige bestuurders die uit die richting gekomen waren.
Toen uw collega deze bestuurder een teken gaf dat hij moest stoppen reed hij verder door dan nodig. Ik zag dat uw collega met zijn hand nogmaals gebaarde dat hij niet verder kon. Hij gebaarde vervolgens dat de bestuurder niet verder mocht in de richting van de Hoeksteen en dat hij moest keren om naar de N-201 terug te rijden.
Deze gebaren waren duidelijk en niet voor andere uitleg vatbaar. Ik begreep het in ieder geval en andere bestuurders hadden de tekens ook begrepen.
Ik zag dat de man contact had met uw collega.
Laat ik het zo zeggen: de bestuurder had mijns inziens voor 200 procent begrepen dat hij niet rechtdoor mocht rijden.
Uw collega stond nog naast de auto en omdat er nog een bestuurder uit de richting kwam waar de bestuurder van de groene auto vandaan gekomen was, keek uw collega in die richting en bewoog ook iets in die richting.
De bestuurder van de groene auto gaf plotseling veel gas en reed met spinnende banden weg. Hij deed dit zo plotseling dat het leek of het hem niet interesseerde dat uw collega daar nog stond. Hij moet geweten hebben dat uw collega nog dichtbij of naast de auto stond en nam volgens mij bewust het risico dat hij hem bij het op deze wegrijden zou kunnen raken.
Ik zag dat hij over een voet van uw collega reed tijdens het wegrijden in de richting van de Hoeksteen terwijl hij volgens mij wist dat hij daar niet langs mocht.
Hij reed dus tussen de vrachtauto's en kraanwagen door naar een parkeerterrein aan de Hoeksteen.
Alles bij elkaar vond ik zijn rijgedrag ronduit asociaal.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 21 augustus 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina 26 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant [verbalisant 2]:
Ik, verbalisant [verbalisant 2] stond ter hoogte van het fietspad die parallel loopt met de Hoeksteen te Hoofddorp ten tijde van het voornoemde voorval. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 1] aan de rechterzijde van het voornoemde voertuig stond. Ik, verbalisant [verbalisant 2] zag het voornoemde voertuig op een gegeven moment met spinnende banden wegrijden. Ik, verbalisant [verbalisant 2] hoorde de bestuurder van het voornoemde voertuig flink gas geven."
4.3.
Uit 's Hofs hiervoor onder 4.2.2 en 4.2.3 weergegeven bewijsvoering kan worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die de in bewezenverklaring omschreven gedraging heeft verricht.
4.4.
Het middel faalt.

5.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 400,-, subsidiair 8 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2013.