Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het derde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5.Slotsom
6.Beslissing
19 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor verzet tegen de politie tijdens zijn aanhouding op 8 maart 2010 te Wijhe. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van het verzet, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 07-653063-10 onder 2, vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte zich daadwerkelijk had verzet door te rukken en trekken in een richting tegengesteld aan die waarin de opsporingsambtenaar hem trachtte te geleiden. Om doelmatigheidsredenen heeft de Hoge Raad de verdachte vrijgesproken van dit feit.
De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder parketnummer 07-653063-10 onder 2 tenlastegelegde feit en had vrijspraak van dat feit voorgesteld. De Hoge Raad heeft de overige middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, en heeft geen andere gronden gevonden voor vernietiging van de uitspraak. Wel heeft de Hoge Raad geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie maanden naar twee maanden en drie weken.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de bewezenverklaring van strafbare feiten en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in strafzaken. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming van verdachten in het strafrecht.