Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
2 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, geboren in 1991, tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 december 2011. Het cassatieberoep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R. Mahovic, advocaat te Maastricht. De advocaat heeft middelen van cassatie voorgesteld, welke schriftelijk zijn ingediend en aan het arrest zijn gehecht.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het geval omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.