ECLI:NL:HR:2013:1245

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
12/04150
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over uitstelverzoek bij advocaatwissel in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een civiele rechtszaak. De eiseressen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.W.H. van Wijk, hebben cassatie ingesteld tegen beslissingen van het gerechtshof Arnhem van 17 en 27 april 2012. De zaak betreft een verzoek om uitstel van het nemen van de memorie van grieven, ingediend door de eiseressen in verband met een wisseling van advocaat. Het hof had het verzoek om uitstel afgewezen, met de motivering dat er geen deugdelijke reden voor uitstel was. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de regels omtrent uitstel in het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken niet correct heeft toegepast. De Hoge Raad stelt vast dat de advocaatwissel een legitieme reden voor uitstel kan zijn, mits de rechter dit voldoende motiveert. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het hof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens worden de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de eiseressen begroot op € 900,15 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. In het incidentele beroep wordt het beroep verworpen, met een kostenveroordeling aan de zijde van de eiseressen.

Uitspraak

15 november 2013
eerste Kamer
nr. 12/04150
LZ?GB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1],
2. [eiseres 2],
3. [eiseres 3],
allen gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
t e g e n
1. [verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. D. Rijpma,
2. [verweerster 2]
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] c.s., [verweerster 1] en [verweerster 2].

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 294774/HA ZA 10-2189 van de rechtbank Utrecht van 12 januari 2011, 28 september 2011 en 28 december 2011;
b. de beslissingen in de zaken 200.100.449 van 17 april 2012, DH 200.100.449/01 van 27 april 2012 en 200.100.449 van 3 juli 2012 van het gerechtshof Arnhem.
De beslissingen van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beslissingen van het hof van 17 april 2012 en 27 april 2012 hebben [eiseres] c.s. beroep in cassatie ingesteld. [verweerster 1] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Tegen [verweerster 2] is verstek verleend.
[verweerster 1] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring met toepassing van art. 80a RO, dan wel tot verwerping van het cassatieberoep en tot vernietiging van de bestreden beslissing in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep. [eiseres] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing en in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep tot verwerping.
De advocaat van [verweerster 1] heeft bij brief van 19 september 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 28 september 2011 enkele eindbeslissingen genomen in de zaak tussen partijen en die zaak naar de rol verwezen. [eiseres] c.s. zijn, na daartoe verkregen verlof, in hoger beroep gegaan van dat tussenvonnis.
(ii) Bij brief van 24 februari 2012 heeft de advocaat van [verweerster 1], mr. J.R. Beversluis, namens [verweerster 1] aan [eiseres] c.s. aangezegd dat zij op 17 april 2012 de memorie van grieven dienden te nemen, met aanzegging van akte van niet-dienen.
(iii) Ter rolle van 17 april 2012 is de memorie van grieven niet genomen en heeft mr. P.J. van der Korst zich in de plaats gesteld van mr. G.A.A. Conyn als procesvertegenwoordiger van [eiseres] c.s. De rolraadsheer heeft het door mr. Van der Korst gevraagde uitstel voor het nemen van de memorie van grieven geweigerd op de grond dat er geen deugdelijke reden is voor uitstel en heeft akte van niet-dienen van grieven verleend.
(iv) [eiseres] c.s. hebben bij faxbericht van 20 april 2012 bezwaar gemaakt tegen de beslissing tot het verlenen van de akte van niet-dienen en de rolraadsheer verzocht hen alsnog in de gelegenheid te stellen de memorie van grieven te nemen.
(v) De rolraadsheer heeft het bezwaar van [eiseres] c.s. bij brief van de griffier van 27 april 2012 verworpen en de beslissing van 17 april 2012, waarbij akte van niet-dienen is verleend, gehandhaafd.
(vi) Het hof heeft op 3 juli 2012 bepaald dat tegen de beslissingen van 17 april 2012 en 27 april 2012 tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld.
3.2
Het toepasselijke Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Stcrt. 2010/19241, hierna: Lpr) bevatte onder meer de volgende bepalingen:
- art. 1.15: Indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, kan het hof van dit reglement afwijken.
(…)
- art. 2.11: Tenzij de wederpartij partijperemptoir met akte niet-dienen heeft aangezegd, wordt een eerste uitstel van zes weken verleend en vervolgens een tweede uitstel van vier weken. In kort geding wordt een eerste uitstel van vier weken verleend en vervolgens een tweede uitstel van twee weken.
- art. 2.12: Na het verstrijken van de in de artikel 2.11 genoemde termijnen verwijst het hof de zaak naar een roldatum gelegen op een termijn van 53 weken voor het nemen van de memorie van grieven, memorie van antwoord of memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
- art. 2.13: De partij die na de eerste termijn uitstel voor memorie van grieven, memorie van antwoord of memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep wenst te bekorten, zegt hiertoe aan de wederpartij partijperemptoir en akte niet-dienen aan.
(…)
De partij doet de aanzegging uiterlijk twee weken vóór de roldatum waarop de lopende termijn verstrijkt. Partijperemptoir/akte niet-dienen kan niet eerder worden aangezegd dan tegen een roldatum die is gelegen op een termijn van twee weken na de roldatum waarop de lopende termijn verstrijkt.
Aanzegging van partijperemptoir/akte niet-dienen kan tegen dezelfde roldatum plaatsvinden.
Indien partijperemptoir/akte niet-dienen is aangezegd, wordt ervan uitgegaan dat de partij die deze aanzegging heeft gedaan, die ook handhaaft. Deze partij hoeft op de desbetreffende roldatum niet nogmaals akte niet-dienen te vragen.
De aanzegging door of aan een partij voor wie zich (nog) geen advocaat heeft gesteld, is zonder gevolg.
(…)
- art. 6.1: De advocaat van een partij die zich op een roldatum aan een zaak wil onttrekken, geeft daarvan bericht met een aan het hof gericht H-formulier.
De advocaat heeft zijn opdrachtgever over de gevolgen daarvan geïnformeerd. Bij zijn bericht aan het hof bevestigt de advocaat dat hij deze verplichting is nagekomen.
- art. 6.2: Na de onttrekking wordt de zaak verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat.
- art. 6.3: Indien zich voor de in artikel 6.1 bedoelde partij een andere advocaat stelt, wordt de proceshandeling waarvoor deze partij staat, alsnog op de in artikel 6.2 genoemde roldatum verricht. Op schriftelijk verzoek van deze partij kan hiervoor eenmaal een uitstel van vier weken worden verleend.

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen de beslissing van 17 april 2012 waarbij akte van niet-dienen is verleend en klaagt onder meer dat het hof met die beslissing heeft miskend dat een redelijke uitleg en toepassing van (de art. 6.2 en 6.3) het rolreglement meebrengt dat in het geval zich na onttrekking door de advocaat van een partij een nieuwe advocaat zich stelt voor die partij, een uitstel van (minimaal) vier, althans twee, weken aan die partij moet, althans kan, worden verleend die deze partij dient te verrichten, althans dat in dat geval geen akte van niet-dienen van die proceshandeling mag worden verleend. Het hof heeft voorts miskend dat in dat geval op grond van genoemde bepalingen wel een deugdelijke reden bestaat voor uitstel, te weten de omstandigheid dat een advocaatwissel heeft plaatsgehad, althans heeft zijn andersluidende oordeel niet toereikend gemotiveerd (onderdeel 1.1 en 1.2).
4.2
Op het onderhavige geval was van toepassing het Lpr, zoals hiervoor in 3.2 vermeld. Evenals de thans geldende regeling (Stcrt. 2012/26605) bevatte dit in hoofdstuk 6 een afzonderlijke regeling voor uitstel in geval van onttrekking van een advocaat, dat wil zeggen het zich als advocaat uit de zaak terugtrekken als gevolg van het neerleggen van de opdracht.
Het Lpr bevatte evenwel geen afzonderlijke regeling voor uitstel ingeval geen sprake is van onttrekking, maar van een wisseling van advocaat (ook herroeping genoemd).
In laatstgenoemd geval dient de rechter, indien de opvolgend advocaat uitstel vraagt op de grond dat hij na overname van de behandeling van de zaak nog onvoldoende gelegenheid heeft gehad om de proceshandeling voor te bereiden waarvoor de zaak op de rol staat, op de voet van de algemene regels voor uitstel (de art. 2.11 – 2.13 Lpr) in beginsel een uitstel van twee weken te verlenen.
Een uitstelverzoek als het onderhavige kan slechts worden afgewezen indien de rechter ambtshalve of naar aanleiding van bezwaren van de wederpartij, waarop de uitstelverzoeker heeft kunnen reageren, aannemelijk acht dat uitstel onverenigbaar is met art. 20 Rv of de eisen van een goede procesorde. Daarvan is onder meer sprake als de rechter aannemelijk acht dat de wisseling van advocaat plaatsvindt om aan de gevraagde akte van niet-dienen te ontkomen. De rechter zal de redenen voor zijn afwijzing van het uitstelverzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent moeten motiveren.
4.3
Op 16 april 2012 hebben [eiseres] c.s. verzocht om een aanhouding van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven “in verband met advocaatwissel”.
Het hof heeft dat verzoek geweigerd op de grond dat “geen deugdelijke reden voor uitstel” bestaat. Met dat oordeel heeft het hof hetzij de hiervoor in 4.2 vermelde regel miskend, hetzij zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. Voor zover de onderdelen 1.1 en 1.2 daarover klagen, treffen zij doel.
4.4
Onderdeel 2, dat is gericht tegen de beslissing van 27 april 2012, slaagt eveneens. Het oordeel van het hof dat de advocaatwissel (mede) tot doel had om te kunnen ontkomen aan de aangezegde akte niet-dienen, volgt niet zonder meer uit de voorafgaande overwegingen dat het voor de hand had gelegen dat mr. Conyn de memorie van grieven in elk geval in concept gereed had en dat [eiseres] c.s. niet hebben toegelicht waarom pas op 15 april 2012 duidelijk werd dat mr. Conyn [eiseres] c.s. niet langer kon bijstaan als advocaat. Dat oordeel is daarom niet toereikend gemotiveerd.
4.5
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

Het middel is gericht tegen de beslissing van 27 april 2012 en klaagt naar de kern genomen dat het hof de gang van zaken die voorafging aan de beslissingen ter rolle van 17 april 2012 heeft aangemerkt als onttrekking van mr. Conyn (en niet als herroeping), zodat voor toepassing van art. 6.2 en 6.3 Lpr geen grond bestond. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2 is overwogen, kan het middel bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt de arresten van het gerechtshof te Arnhem van 17 april 2012 en 27 april 2012;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster 1] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] c.s. begroot op € 900,15 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerster 1] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] c.s. begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren M.A. Loth, C.E. Drion, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
15 november 2013.