ECLI:NL:HR:2013:1216

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
12/01928
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onroerendezaakbelastingen en de woonfunctie van verzorgingshuizen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2006, opgelegd aan een verzorgingshuis in Amsterdam. De belanghebbende, een stichting die verzorging en verpleging biedt aan ouderen, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die door de heffingsambtenaar was gehandhaafd. De Rechtbank te Amsterdam verklaarde het beroep van de stichting gegrond en vernietigde de uitspraak van de heffingsambtenaar, waarbij de aanslag werd verminderd. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en het beroep ongegrond verklaarde.

De belanghebbende stelde cassatie in tegen de uitspraak van het Hof. In cassatie werd vastgesteld dat de belanghebbende gebruik maakte van de onroerende zaak voor de verzorging van ouderen en verzocht om vermindering van de aanslag op basis van artikel 220f, lid 8, van de Gemeentewet. Het Hof had geoordeeld dat de verzorgingsfunctie in de hoogbouw zozeer overheersend was dat de woonfunctie ondergeschikt was, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde op basis van eerdere arresten en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de gemeente Amsterdam werd veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de woonfunctie van delen van onroerende zaken in de context van verzorgingshuizen correct te beoordelen.

Uitspraak

22 november 2013
Nr. 12/01928
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 1 maart 2012, nr. 10/00686, betreffende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 wegens het gebruik van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z], een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam (hierna: de heffingsambtenaar) is gehandhaafd.
De Rechtbank te Amsterdam (nr. AWB 08/7668) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de aanslag verminderd.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.2.
Belanghebbende is gebruikster van de onroerende zaak, waarin zij verzorging en verpleging biedt aan ouderen die daaraan behoefte hebben.
3.1.3.
Belanghebbende heeft verzocht om vermindering van de aanslag in de gebruikersbelasting voor het jaar 2006 op de voet van artikel 220f, lid 8, van de Gemeentewet omdat het deel hoogbouw van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient dan wel in hoofdzaak dienstbaar is aan woondoeleinden. Dat verzoek is door de heffingsambtenaar afgewezen.
3.1.4.
De Rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Voor dat geval was tussen partijen niet in geschil dat de aanslag in de gebruikersbelasting tot € 11.716,46 diende te worden verminderd.
3.1.5.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd omdat het de verzorgings- en verpleegfunctie in de hoogbouw zozeer overheersend acht dat de woonfunctie daaraan ondergeschikt is en daarin opgaat. Van een deel dat in hoofdzaak tot woning dient dan wel in hoofdzaak dienstbaar is aan woondoeleinden is daarom geen sprake, aldus het Hof. Tegen dit oordeel richt zich het middel.
3.2.
Het middel slaagt op grond van hetgeen is overwogen in onderdeel 3.3 van de arresten van de Hoge Raad van 15 november 2013, nrs. 11/05565 en 11/05566, ECLI:NL:HR:2013:1125 en ECLI:NL:HR:2013:1126, waarbij met name zij gewezen op hetgeen is overwogen in de onderdelen 3.3.4 en 3.3.6.
3.3. ’
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank ten onrechte vernietigd.

4.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
gelast dat de gemeente Amsterdam aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466,
gelast dat de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam aan het Hof betaalt het griffierecht ter zake van de behandeling van het hoger beroep ten bedrage van € 448,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1416 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2013.