ECLI:NL:HR:2013:1182

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
12/04779
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de economische kamer van het Hof in strafzaken met economische delicten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 4 april 2012. De verdachte was gedagvaard voor de meervoudige economische kamer van de Rechtbank Dordrecht, die de zaak op 14 december 2012 had behandeld. De Hoge Raad diende te beoordelen of de economische kamer van het Gerechtshof bevoegd was om te oordelen over de aan de verdachte tenlastegelegde strafbare feiten, die verband hielden met economische delicten. De relevante artikelen uit de Wet op de economische delicten (WED) en de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) werden in de beoordeling betrokken.

De Hoge Raad oordeelde dat de economische kamer van het Gerechtshof bevoegd was om de zaak te behandelen, aangezien de strafzaak in hoger beroep kon worden behandeld door de economische kamer van het Hof, zoals bepaald in artikel 52 WED in verbinding met artikel 64 RO. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de middelen die door de raadsman waren voorgesteld niet konden leiden tot cassatie. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt de bevoegdheid van de economische kamers in het behandelen van zaken die verband houden met economische delicten, en bevestigt de geldigheid van de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, omdat het de reikwijdte van de bevoegdheid van de economische kamers verduidelijkt en bevestigt dat deze kamers ook bevoegd zijn om te oordelen over strafbare feiten die in samenhang met economische delicten zijn begaan. Dit arrest draagt bij aan de duidelijkheid over de procedurele aspecten van de behandeling van economische delicten in het Nederlandse rechtssysteem.

Uitspraak

12 november 2013
Strafkamer
nr. 12/04779 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 4 april 2012, nummer 22/006417-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.F.M. Wasser, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de economische kamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage zich in strijd met art. 39 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) bevoegd heeft verklaard te oordelen over het aan de verdachte tenlastegelegde strafbare feit.
2.2.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2006 te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
a. (een) 'melding(en)/verzoek(en) om verklaring Energieinvesteringsaftrek (EIA)', te weten
- op naam van [betrokkene 1], gedateerd 26 januari 2006 (D-018) en/of
- op naam van [betrokkene 2], gedateerd 26 januari 2006 (D-020) en/of,
b. (een) 'melding(en) milieu-investeringsaftrek/willekeurige afschrijving (MIA/VAMIL)',te weten
- op naam van [betrokkene 1], gedateerd 26 januari 2006 (D-021) en/of
- op naam van [betrokkene 2], gedateerd 26 januari 2006 (D-022), -
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst,
immers heeft verdachte (telkens) valselijk die melding(en) EIA en/of MIA/VAMIL voorzien van de naam van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of een handtekening welke moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2],
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair: voor zover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 26 januari 2006 te Breda en/of (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
a. 'melding(en)/verzoek(en) om verklaring Energieinvesteringsaftrek (EIA), te weten
- op naam van [betrokkene 1], gedateerd 26 januari 2006 (D-018) en/of
- op naam van [betrokkene 2], gedateerd 26 januari 2006 (D-020) en/of,
b. 'melding(en) milieu – investeringsaftrek/willekeurige afschrijving (MIA/VAMIL)', te weten
- op naam van [betrokkene 1], gedateerd 26 januari 2006 (D-021) en/of
- op naam van [betrokkene 2], gedateerd 26 januari 2006 (D-022),
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen –
als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst,
althans (telkens) opzettelijk die valse of vervalste melding(en) EIA en/of MIA/VAMIL voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die/dat geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware(n) het echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken althans dat voorhanden hebben hierin dat verdachte dat/die geschrift (en) heeft toegezonden althans doen toekomen aan Bureau Investeringsregelingen en willekeurige afschrijving te Breda en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die melding(en) EIA en/of MIA/VAMIL is /zijn voorzien van de naam van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of een handtekening welke moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene 1] en/of
[betrokkene 2]."
2.3.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
Artikel 38 WED luidt:
"De kennisneming van economische delicten in eerste aanleg is bij uitsluiting opgedragen aan de rechtbank. Economische delicten worden behandeld en beslist door de economische kamers van de rechtbank, bedoeld in artikel 52 van Wet op de rechterlijke organisatie."
Artikel 39 WED luidt:
"1. De economische kamers van de rechtbank, bedoeld in artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie, behandelen en beslissen ook zaken betreffende strafbare feiten die geen economische delicten zijn, indien de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van die strafbare feiten en die strafbare feiten zijn begaan in samenhang met een of meer economische delicten, en die strafbare feiten ten laste zijn gelegd samen met een of meer van die economische delicten.
2. Berechting door een andere dan de economische kamer is mogelijk indien economische delicten zijn begaan in samenhang met een of meer strafbare feiten, niet zijnde economische delicten waarvan de rechtbank bevoegd is kennis te nemen en die economische delicten ten laste zijn gelegd samen met een of meer van die andere strafbare feiten."
Artikel 52 WED luidt:
"De economische kamer van de gerechtshoven, bedoeld in artikel 64 van de Wet op de rechtelijke organisatie, behandelen en beslissen uitsluitend zaken waarin door de economische kamers van de rechtbanken vonnis is gewezen."
En artikel 64 RO luidt:
"Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken waarin door de economische kamers van de rechtbanken vonnis is gewezen dan wel een bevel of een beschikking is gegeven, enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers."
2.4.
De stukken van het geding houden in dat de verdachte in eerste aanleg is gedagvaard voor de meervoudige economische kamer van de Rechtbank Dordrecht en dat deze kamer de zaak heeft behandeld en uitspraak heeft gedaan op 14 december 2012. Ingevolge art. 52 WED in verbinding met art. 64 RO behandelen en beslissen de gerechtshoven in hoger beroep de zaken waarin door economische kamers van de rechtbanken vonnis is gewezen. Dit betekent dat de strafzaak in hoger beroep kon worden behandeld en beslist door de meervoudige economische kamer van het Hof. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot de beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op
12 november 2013.