ECLI:NL:HR:2013:1179

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
11/05692
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de motivering van de bewezenverklaring van het ongeldig verklaarde rijbewijs

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet is gemotiveerd. De verdachte, geboren in 1976, had op 8 december 2010 een auto bestuurd in Almere, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring, die hem per aangetekende brief was verzonden. Het Hof had eerder geoordeeld dat de enkele verzending van de brief niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring. De Hoge Raad bevestigt deze overweging, maar voegt daaraan toe dat er meer omstandigheden waren die de verdachte hadden moeten alarmeren over de geldigheid van zijn rijbewijs. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van de bewezenverklaring in strafzaken.

Uitspraak

12 november 2013
Strafkamer
nr. 11/05692
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 december 2011, nummer 24/001443-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde in hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte "redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 december 2010 in de gemeente Almere, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor alle categorieën ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Gooimeerdijk-Oost, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van die categorie heeft bestuurd."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een in de wettelijke vorm onder nummer PL2544 2010086918-4 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 8 december 2010 (pagina's 5 en 6 van een dossierproces-verbaal met nummer PL2544 2010086918-1) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van verbalisant:
Op 8 december 2010 zag ik dat een persoon als bestuurder van een motorvoertuig, zijnde een personenauto, dit bestuurde op de openbare weg, de Gooimeerdijk-Oost te Almere.
Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften, stelde ik een onderzoek in.
Ik gaf de bestuurder op 8 december 2010 een stopteken waaraan hij voldeed. Ik sprak de bestuurder aan. Ik vroeg of hij in het bezit was van een geldig Nederlands rijbewijs. Ik zag dat de bestuurder mij een rijbewijs overhandigde. De bestuurder bleek aan de hand van zijn rijbewijs te zijn genaamd:
[verdachte]
Geboren [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats].
Ik heb vervolgens [verdachte] nagevraagd bij de dienstdoende centralist van de meldkamer. Uit dit onderzoek bleek dat [verdachte] een ongeldig verklaard rijbewijs had.
2. Een in de wettelijke vorm onder nummer PL2544 2010086918-7 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor, d.d. 8 december 2010 (pagina's 9 en 10 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal) voor zover inhoudende, delen van het op 8 december 2010 gehouden verhoor, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte:
Op 8 december 2010 ben ik aangehouden voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs.
Ongeveer anderhalf jaar geleden ben ik aangehouden omdat ik teveel had gedronken. Ik kreeg later een brief van het CBR dat ik een cursus moest volgen. Ik heb contact opgenomen met het CBR, deze vertelde mij dat de cursus 700 euro kost. Ik heb toen gezegd dat ik dat geld op dat moment niet had. Ik ben dus niet naar deze cursus gegaan. De persoon welke ik heb gesproken bij het CBR, vertelde mij wel dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor mijn rijbewijs.
3. Een schriftelijk stuk, inhoudend een lijst tonen CBR vorderingsprocedures (pagina 23 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende en hier van belang:
Naam: [verdachte]
Voornaam: [voornaam]
Geb. Datum: [geboortedatum]/1976
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Datum ongeldigverklaring: 16/09/2009
Categorie: B
4a. Een schriftelijk stuk, te weten een brief
d.d. 21 december 2010 van [betrokkene], manager Vorderingen, divisie Rij geschiktheid aan het parket Utrecht/Lelystad (dossiernummer 200900933lmb, pagina 1 van los in het dossier gevoegde CBR correspondentie), zakelijk weergeven onder meer inhoudende en hier van belang:
U heeft het CBR verzocht om aan u de stukken te sturen over:
geboortedatum: [geboortedatum] 1976
adres: [adres].
Hierbij ontvangt u deze stukken. Het besluit van 16 september 2009 hebben wij aangetekend verzonden. De aangetekende brief is niet retour gekomen naar het CBR.
4b. Een schriftelijk stuk, te weten een besluit van het CBR met nummer 2009009331, opgemaakt door mr. E. van Pernis- van de Wal, manager divisie Vorderingen, gericht aan [verdachte], d.d. 16 september 2009 (pagina's 2 en 3 van de onder 4a genoemde CBR correspondentie), zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende en hier van belang:
AANTEKENEN
[verdachte]
[a-straat 1]
[woonplaats]
2009009331 16 september 2009
Geachte [verdachte],
In het besluit van 30 juni 2009 heeft het CBR u een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd. Daarbij hebben wij vermeld dat medewerking aan de EMA verplicht is. U heeft niet (voldoende) meegewerkt aan de EMA.
Wat zijn de gevolgen?
Wij hebben uw rijbewijs ongeldig verklaard.
5. Een schriftelijk stuk, te weten, een ID-staat SKDB, waaruit blijkt dat verdachte van 2 maart 2009 tot 12 april 2010 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven heeft gestaan op het adres:
[adres]."
2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Overwegingen omtrent het bewijs van het ten laste gelegde.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij een auto heeft bestuurd, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, hetgeen hij wist of redelijkerwijs had moeten weten. De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof van 21 november 2011 betoogd dat verdachte van de betreffende beslissing van 16 september 2009 van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen niet op de hoogte was, niettegenstaande het feit dat die beslissing hem aangetekend is toegezonden en deze niet retour is ontvangen door het CBR. De raadsman heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van dit hof van 17 februari 2011, waarin wordt gesteld dat "uit de omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief is verzonden en die brief niet retour is gekomen niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard". Het hof kwam in die zaak tot een vrijspraak. Nu eenzelfde situatie zich in deze zaak heeft voorgedaan - aldus de raadsman - dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Het enkele feit dat een beslissing tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aangetekend is gestuurd naar het juiste GBA-adres en de betreffende brief niet retour is gezonden naar het CBR kan - indien de betreffende verdachte ontkent op de hoogte te zijn geweest van bedoelde beslissing - ontoereikend zijn voor een bewezenverklaring. In zoverre volgt het hof het verweer van de raadsman.
In de thans ter beoordeling staande zaak zijn er echter (meer) omstandigheden, die verdachte hadden kunnen en ook moeten alarmeren inzake de vraag of zijn rijbewijs nog wel geldig was. Uit de documentatie van verdachte blijkt dat hij op 6 juni 2008 en 11 juni 2009 is aangehouden ter zake van een alcohol verkeersdelict voor welke feiten hij op 15 februari 2010 respectievelijk 13 december 2010 is veroordeeld door de politierechter Zwolle-Lelystad. Op 8 december 2010 heeft verdachte, nadat hij was aangehouden voor het onderhavige strafbare feit, ten overstaan van verbalisanten verklaard dat hij op enig moment na zijn (tweede) aanhouding een brief heeft ontvangen van het CBR, inhoudende dat hij de EMA-cursus moest volgen. Omdat verdachte de daarmee gemoeide kosten niet kon betalen, heeft hij telefonisch contact gezocht met het CBR. In dat gesprek werd hem - volgens zijn eigen verklaring - verteld dat het niet volgen van die cursus consequenties zou hebben voor zijn rijbewijs.
Op grond van de overige stukken kan worden vastgesteld dat het CBR het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs in een brief d.d. 16 september 2009 aangetekend heeft verzonden naar het destijds geldende GBA-adres van verdachte. Deze aangetekend verzonden brief is niet retour gekomen.
Het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt tot het oordeel van het hof dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat, toen hij op 8 december 2010 een personenauto bestuurde, hem dat krachtens een ongeldigverklaring van zijn rijbewijs niet was toegestaan."
2.5.
Het oordeel van het Hof dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief aan hem is verzonden en niet retour is gekomen bij het CBR, niet kan worden afgeleid dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, is juist. Die gevolgtrekking kan daaraan ook niet worden verbonden indien die omstandigheid wordt beoordeeld in samenhang met de overige door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden die vermeld zijn in de hiervoor weergegeven overwegingen van het Hof. De bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard, is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2013.