Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
12 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die was vrijgesproken van het brengen tot prostitutie van een minderjarige. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, dat een betalingsverplichting had opgelegd voor het ontnemen van voordeel dat was verkregen uit een feit waarvan hij was vrijgesproken. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. Het eerste middel werd verworpen, omdat het niet tot cassatie kon leiden. Het derde middel, dat betrekking had op de ontneming van voordeel uit een feit waarvan de verdachte was vrijgesproken, werd echter gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte het voordeel dat aan de vrijgesproken periode was gerelateerd, had betrokken bij de bepaling van het ontnemingsbedrag. Dit was in strijd met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en eerdere uitspraken van de Hoge Raad.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van rechtszekerheid en de bescherming van de rechten van de verdachte in het strafrechtelijke proces, vooral in gevallen van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.