Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
12 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1988, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van schuldheling van een gestolen Fiat Panda. De verdachte stelde dat het Hof inbreuk had gemaakt op het onmiddellijkheidsbeginsel en het recht op een eerlijk proces door verklaringen van medeverdachten, die deze verklaringen later hadden herroepen, voor het bewijs te gebruiken zonder hen als getuigen te horen. Het Hof had geoordeeld dat de verklaringen van de medeverdachten bruikbaar waren voor het bewijs, omdat de betrokkenheid van de verdachte ook voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. Daarnaast werd er een klacht ingediend over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoefde te worden. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte.