In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad had op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede, dat betrekking had op de Wet werk en bijstand. Belanghebbende had tegen deze uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten aangevoerd. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit bleek dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in stand bleef.