ECLI:NL:HR:2013:1148

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
13/02299
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Den Haag inzake aanslag inkomstenbelasting 2009

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2013 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 11 maart 2013 het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak ongegrond verklaard. Deze eerdere uitspraak betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen de aanslag eerder al niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de beroepstermijn.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Rechtbank in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2013.

Uitspraak

8 november 2013
nr. 13/02299
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 11 maart 2013, nr. SGR 12/9010, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Het geding in feitelijke instantie

Met betrekking tot voormelde aanslag heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 3 december 2012 wegens het overschrijden van de beroepstermijn het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2013.