ECLI:NL:HR:2013:114

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
11/04908
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en vereisten voor schriftelijke volmacht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep. De Hoge Raad behandelt twee hoofdpunten: de schriftelijke volmacht van de advocaat en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De Hoge Raad herhaalt de eisen die aan een schriftelijke volmacht moeten worden gesteld, zoals geformuleerd in eerdere uitspraken. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard omdat de volmacht niet aan alle eisen voldeed. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat de aanwezigheid van de verdachte of een gemachtigde raadsman tijdens de zitting in hoger beroep voldoende is om de volmacht te dekken, mits de wens van de verdachte om hoger beroep in te stellen duidelijk is. Dit leidt tot de conclusie dat het hof ten onrechte de niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken.

Daarnaast wordt er gekeken naar de verjaring van de tenlastelegging. De Hoge Raad stelt vast dat er gedurende twaalf jaar voorafgaand aan de betekening van het vonnis geen vervolging heeft plaatsgevonden, waardoor de verjaringstermijn is verstreken. Dit betekent dat het recht tot strafvordering is vervallen. Om redenen van doelmatigheid verklaart de Hoge Raad de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging. De uitspraak van de Hoge Raad vernietigt de eerdere uitspraak van het hof en het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Maastricht.

Uitspraak

2 juli 2013
Strafkamer
nr. 11/04908
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 oktober 2011, nummer 20/002154-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Maastricht van 19 augustus 1997 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging.

2.Beoordeling van het bij schriftuur voorgestelde middel

2.1.
Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat – kort gezegd – het beroep niet is ingesteld op de wijze als bedoeld in HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102.
2.3.
In voormeld arrest zijn eisen geformuleerd waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen dient te voldoen. Zo moet die volmacht inhouden:
(i) de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep (art. 450, eerste lid sub a, Sv);
(ii) de verklaring van de advocaat dat de verdachte instemt met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (art. 450, derde lid, Sv);
(iii) het adres dat door de verdachte is opgegeven voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding (art. 450, derde lid, Sv).
Die eisen dienen te worden bezien tegen de achtergrond van de aanscherping van de wettelijke regeling voor het instellen van hoger beroep. Die aanscherping had tot doel problemen met betrekking tot de betekening van appeldagvaardingen te voorkomen althans te verminderen. Gelet op deze ratio van de eisen waaraan een door een advocaat verstrekte volmacht moet voldoen, is in zaken waarin ter terechtzitting in hoger beroep noch de verdachte noch een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen, daarom in de regel het door een advocaat door middel van een schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker ingestelde beroep niet-ontvankelijk indien die volmacht niet aan alle voormelde voorwaarden voldoet.
Gelet op diezelfde ratio bestaat evenwel onvoldoende grond voor de niet-ontvankelijkverklaring van het appel op de grond dat de volmacht niet voldoet aan de hiervoor onder (i) genoemde voorwaarde ingeval ter terechtzitting in hoger beroep wel de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar - zonodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen, zodat dat verzuim voor gedekt kan worden gehouden (vgl. HR 20 maart 2012, LJN BV6999, NJ 2012/426), en evenmin op de grond dat de volmacht niet voldoet aan de onder (ii) en (iii) vermelde voorwaarden ingeval de verdachte dan wel een op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, aangezien het belang dat met die voorwaarden is gediend, in zo een geval niet is geschaad, zodat het verzuim voor gedekt kan worden gehouden (vgl. HR 22 januari 2013, LJN BY8357, NJ 2013/75).
2.4.
Het middel klaagt terecht dat het Hof het voorgaande heeft miskend, nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat een door de verdachte op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman op die terechtzitting is verschenen en het aldaar verhandelde bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen.

3.Beoordeling van het bij aanvullende schriftuur voorgestelde middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het Openbaar Ministerie niet niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging op de grond dat het tenlastegelegde is verjaard.
3.2.
Het middel miskent dat in hoger beroep een onderzoek naar de verjaring van het tenlastegelegde eerst aan de orde is indien het ingestelde hoger beroep ontvankelijk is.
3.3.
Het middel faalt derhalve.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

4.1.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding onder (1) en (2) telkens tenlastegelegd diefstal door twee of meer verenigde personen, begaan op of omstreeks 15 januari 1996. Bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Maastricht van 19 augustus 1997 is de verdachte te dier zake bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien dagen. Dit vonnis is blijkens de daarvan opgemaakte akte op 5 mei 2011 aan de verdachte in persoon uitgereikt.
4.2.
Uit de stukken van het geding blijkt niet dat gedurende twaalf jaren voorafgaand aan die betekening van het vonnis op 5 mei 2011 enige daad van vervolging is verricht, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de verjaring gedurende die periode niet is gestuit. De in art. 70, aanhef en onder 3°, Sr bepaalde termijn van verjaring is dus vervuld, zodat het recht tot strafvordering is vervallen.
4.3.
De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

5.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak alsmede voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Maastricht van 19 augustus 1997;
verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juli 2013.