ECLI:NL:HR:2013:1133

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
12/04481
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in internationale leningovereenkomsten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen [verweerder] c.s. De zaak betreft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in het kader van een leningovereenkomst en de vraag of de terugbetaling van een brengschuld onder deze overeenkomst valt. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en arresten van het gerechtshof te ’s-Gravenhage, waaruit blijkt dat de zaak al een lange juridische voorgeschiedenis heeft. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld over de geldigheid van de leningovereenkomst en de verplichtingen van partijen. Het hof heeft in zijn arrest van 3 april 2012 de zaak opnieuw beoordeeld, maar [eiser] was het niet eens met deze beslissing en heeft cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere oordelen van de lagere rechters heeft bevestigd.

In de beslissing heeft de Hoge Raad [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.086,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, wat gebruikelijk is in het kader van transparantie in de rechtspraak.

Uitspraak

8 november 2013
Eerste Kamer
12/04481
LZ/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. F.M.P. Brisdet,
t e g e n
1. [verweerder 1],
2. [verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 325189/HA ZA 09-516 van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2009, 16 december 2009 en 17 maart 2010;
b. de arresten in de zaak 200.070.381/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 18 januari 2011 en 3 april 2012.
Het arrest van het hof van 3 april 2012 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 3 april 2012 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 3 oktober 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 8 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 1.886,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
8 november 2013.