ECLI:NL:HR:2013:1131

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
11/05583
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevordering jegens bank door houder van effectendepot met kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij [eiser] een schadevergoeding eiste van ABN AMRO BANK N.V. De eiser, wonende in Duitsland, had een effectendepot en een kredietovereenkomst afgesloten met de bank. Hij stelde dat de bank haar zorgplicht had geschonden in de adviesrelatie die zij met hem had. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Groningen en het gerechtshof te Leeuwarden, waartegen de eiser cassatie had ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep en oordeelt dat het voorwaardelijk incidentele beroep van ABN AMRO niet aan de orde komt. Tevens werd de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G. Snijders en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

8 november 2013
Eerste Kamer
11/05583
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. P. Garretsen, thans mr. K. Aantjes,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
in haar hoedanigheid van rechtsopvolgster van Fortis Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. K.G.W. van Oven, thans mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en ABN Amro.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 90361 / HA ZA 06-936 van de rechtbank Groningen van 31 oktober 2007;
b. de arresten in de zaak 107.002.367/01 van het gerechtshof te Leeuwarden van 8 september 2009 en 7 juni 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. ABN Amro heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor ABN Amro mede door mr. B.F.L.M. Schim, advocaat te Amsterdam
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.

3.Beoordeling van de middelen in het principale beroep

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN Amro begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
8 november 2013.