Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1969, tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 2012. Het cassatieberoep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het gevolg van het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.