ECLI:NL:HR:2013:1122

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
12/05434
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diplomatieke immuniteit en afstand van immuniteit door zendstaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de diplomatieke immuniteit van een verdachte, die de zoon is van een diplomaat en in het bezit is van een diplomatiek paspoort. De verdachte was eerder veroordeeld wegens openlijke geweldpleging. De kern van de zaak draait om de vraag of de verdachte immuniteit geniet van strafvervolging in Nederland, gezien de 'Note Verbale' van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Bosnië en Herzegovina, waarin afstand wordt gedaan van deze immuniteit. Het Hof had geoordeeld dat de zendstaat uitdrukkelijk afstand had gedaan van de immuniteit van jurisdictie voor strafvervolging van de verdachte. Dit oordeel is door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat het oordeel van het Hof niet in strijd was met de relevante verdragsbepalingen van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de verdachte niet voldoende waren om tot cassatie te leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof, waarbij het belang van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid niet in het geding is. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een expliciete afstand van immuniteit door de zendstaat, zoals vereist door het internationale recht.

Uitspraak

5 november 2013
Strafkamer
nr. 12/05434
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 juni 2012, nummer 22/003502-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof een gevoerd preliminair verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie ten onrechte, althans op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden heeft verworpen.
2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep als volgt weergegeven en verworpen:
"Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld deelt de raadsman mede:
Bij aanvang van het verhoor van mijn cliënt bij de politie heeft hij medegedeeld dat zijn vader diplomaat is en dat hij zelf ook een diplomatenpaspoort had. Hierdoor was hij immuun voor strafrechtelijke vervolging. Ten tijde van het tenlastegelegde was hij onschendbaar. Ondanks deze mededeling van mijn cliënt is de politie doorgegaan met het verhoor. Dit is een grove schending van internationaalrechtelijke voorschriften. Ik verzoek uw hof dan ook het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren nu geen rekening is gehouden met zijn diplomatieke status.
(...)
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het preliminair verweer strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie wordt afgewezen. Het hof heeft kennisgenomen van de nota inhoudende de mededeling van het Ministerie van Buitenlandse zaken van Bosnië en Herzegovina inhoudende onder meer dat de immuniteit van de verdachte ten behoeve van de onderhavige strafzaak is opgeheven. Derhalve ziet het hof geen aanleiding om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren."
2.3.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich de door het Hof als 'nota' aangeduide "Note Verbale" van 21 april 2011 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek Bosnië en Herzegovina aan het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze "Note Verbale" houdt in:
"The Ministry of Foreign Affairs of Bosnia and Herzegovina has received the requested explanations and information, based upon the above mentioned Note, relating to the fact that [verdachte], son of [betrokkene], Diplomatic Representative of Bosnia and Herzegovina in the Kingdom of the Netherlands was registered (notified) at the Ministry of Foreign Affairs of the Kingdom of the Netherlands by 18.02.2011.
Having in mind the above stated, and according to the Ministry of Foreign Affairs of the Kingdom of the Netherlands request to abolish [verdachte] immunities, Ministry of Foreign Affairs of Bosnia and Herzegovina, based on Article 32, paragraph 2, and relating to Article 37, paragraph 1 of the Vienna Convention on Diplomatic Relations, explicitly waives immunities of the above mentioned person."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende verdragsbepalingen van belang:
- art. 31, eerste lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, gesloten te Wenen op 18 april 1961 (Trb. 1962, 101), verder te noemen: Verdrag van Wenen:
"A diplomatic agent shall enjoy immunity from the criminal jurisdiction of the receiving State.(...)"
- art. 32, eerste en tweede lid, van het Verdrag van Wenen:
"1. The immunity from jurisdiction of diplomatic agents and of persons enjoying immunity under Article 37 may be waived by the sending State.
2. Waiver must always be express."
- art. 37, eerste lid, van het Verdrag van Wenen:
"The members of the family of a diplomatic agent forming part of his household shall, if they are not nationals of the receiving State, enjoy the privileges and immunities specified in Articles 29 to 36."
2.5.
In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat de zendstaat Bosnië en Herzegovina uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van de immuniteit van jurisdictie voor strafvervolging van de verdachte in de ontvangende staat. Dat oordeel geeft niet blijk van schending van de onder 2.4 weergegeven verdragsbepalingen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, gelet op de inhoud van de onder 2.3 weergegeven "Note Verbale" en is toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel daarover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 november 2013.