Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
5 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor 'medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd' en kreeg een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. De raadsman van de verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat de behandeling van de zaak lang op zich had laten wachten en verzocht om hiermee rekening te houden bij de strafoplegging. Het Hof had in zijn overwegingen aangegeven dat het bij de strafoplegging rekening had gehouden met de lange duur van de procedure, maar het had niet expliciet aangegeven welke straf het zonder deze overschrijding zou hebben opgelegd.
De Hoge Raad oordeelde dat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, aangezien het hoger beroep was ingesteld op 7 juni 2010 en de uitspraak op 29 mei 2012 was gedaan, binnen de geldende termijn van twee jaar. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof terecht had geoordeeld dat het bij de strafoplegging rekening had gehouden met de lange duur van de procedure, en dat het Hof niet verplicht was om een alternatieve straf op te leggen zonder de overschrijding. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.