Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van belediging van een aangeefster, die de beledigende woorden had vernomen via een voicemailbericht. De kern van de zaak draaide om de vraag of de belediging als 'in zijn tegenwoordigheid' kon worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had geoordeeld dat, onder bepaalde omstandigheden, ook als de beledigde niet fysiek aanwezig is, er toch sprake kan zijn van belediging in tegenwoordigheid, mits de belediging op een later tijdstip door de beledigde wordt vernomen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de aangeefster de belediging had gehoord tijdens het afluisteren van de voicemail. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet te ruim had uitgelegd wat 'in zijn tegenwoordigheid' betekent in de context van artikel 266 Sr. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht gezien de opgelegde geldboete van € 120,-. Uiteindelijk werd het beroep van de verdachte verworpen.