ECLI:NL:HR:2013:1113

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
12/02483
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachte raad in Waalwijk

In deze zaak gaat het om een poging tot moord die plaatsvond op 26 mei 2009 in Waalwijk. De verdachte, geboren in 1944, heeft zijn echtgenote, het slachtoffer, met voorbedachte rade in brand gestoken. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 8 maart 2012 uitspraak deed. De verdachte had zijn vrouw naar zijn woning gelokt onder het voorwendsel dat zij een document moest ondertekenen. Eenmaal in het kantoor van de verdachte, sloot hij de deur op en gooide benzine op de vloer, die hij vervolgens aanstak. Het slachtoffer raakte ernstig verbrand en overleefde de aanval, maar de verdachte werd beschuldigd van poging tot moord.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en concludeert dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte planmatig heeft gehandeld. De verdediging stelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar het Hof oordeelde dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over zijn handelen. De Hoge Raad bevestigt dat de bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende gemotiveerd is en dat de omstandigheden van de zaak dit ondersteunen.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, maar de Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren naar elf jaren en acht maanden. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en bevestigt de beslissing van het Hof met betrekking tot de poging tot moord.

Uitspraak

5 november 2013
Strafkamer
nr. 12/02483
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 maart 2012, nummer 20/002671-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.G.J. Knoops en mr. S.C. Post, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 26 mei 2009 te Waalwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijn, verdachtes, echtgenote) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg op zeer korte afstand van [slachtoffer] motorbenzine op de vloer heeft gegoten en vervolgens die motorbenzine heeft aangestoken waardoor [slachtoffer] vlam vatte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 27 mei 2009 doorgenummerde pagina's 437 en 438, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik ben ambulancechauffeur en was op 26 mei 2009 aan het werk met mijn collega [getuige 2] in de [a-straat] te Waalwijk om hulp te verlenen bij mensen die ten gevolge van brand gewond waren geraakt.
Wij kwamen daar aan en ik zag rookontwikkeling van vooraf gezien rechts achteraan bij de carport.
Vooraan op de carport zag ik een vrouw. Zij schreeuwde het uit. Zij zag helemaal zwart. Haar huid was over haar gehele lichaam en gezicht ernstig verbrand. Ik zag achteraan op de carport een man staan. Ik zag dat de man die achterop de carport stond ook helemaal zwart geblakerd was.
Toen ik mevrouw zuurstof gaf, hoorde ik haar zeggen dat haar man het huis in de fik had gezet.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 2 juni 2009, doorgenummerde pagina's 440-443, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik ben ambulanceverpleegkundige bij de Regionale Ambulance Voorziening Midden en West Brabant. Op 26 mei 2009 had ik dienst met [getuige 1]. Wij kregen de melding:
"Woningbrand met een slachtoffer dat op het dak ligt en dreigt te springen". De brand was in de [a-straat] te Waalwijk.
Ik zag een zwart geblakerde mevrouw die op het dak van de carport lag te schreeuwen. De man zag ik op het dak van de woning staan.
Wij troffen een helemaal zwart geblakerde vrouw van top tot teen. Ze zei: "Mijn man heeft dit gedaan". Toen zei ze: "Mijn man heeft mij overgoten met benzine en in brand gestoken". Ze herhaalde het nog een keer: "Mijn man heeft mij overgoten met benzine en in brand gestoken".
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 28 mei 2009, doorgenummerde pagina's 451-453, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik ben als vrijwillige brandweerman werkzaam bij de brandweer van Waalwijk. Op 26 mei 2009 kreeg ik op mijn pager de melding van een binnenbrand op de [a-straat]. Samen met onder meer [getuige 4] ben ik daar naar toe gereden.
Toen wij daar aankwamen en ik naar het pand keek, zag ik dat er over de rand van de carport een been bungelde. Ik zag meteen dat er een mens op dat dakje lag. Ik ben naar boven gelopen en ik zag dat het een vrouw was die daar lag. De vrouw is door ambulancemedewerkers opgevangen.
Ik zag een man op het dakterras van de carport staan. We wilden via het naastgelegen huis naar de zijkant van het pand gaan. Toen we met de ladder bij de buren in de gang stonden werd naar ons geroepen dat wij terug moesten komen. We zijn omgedraaid en toen zag ik dat die man op het dak van de carport stond.
Beneden hebben wij hem op het trottoir gelegd. Hij was ook ernstig verbrand.
Toen hij op de grond lag zei hij onder meer:
- "Ik heb de boel aangestoken.
- Mijn kinderen hebben mij kapot gemaakt.
- Links staat een kluis, daar ligt een afscheidsbrief in."
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 28 mei 2009, doorgenummerde pagina's 454 en 455, voor zover - zakelijk weergegeven -inhoudende:
Ik ben als vrijwillige brandweerman werkzaam bij de brandweer van Waalwijk. Op 26 mei 2009 kreeg ik op mijn pager de alarmmelding: "binnenbrand [a-straat]". Ik reed er met de hoogwerker naar toe.
Ik zag een vrouw die op het randje van de carport lag en een man die boven op het dakterras op de reling van het terras leunde. Beide mensen waren erg zwart verbrand. Beneden kwam de man met zijn hoofd rustend op mijn bovenbenen te liggen. Hij zei onder meer:
- "Mijn kinderen hebben me kapot gemaakt.
- Links staat een kluis, daar ligt een afscheidsbrief in.
- Ik heb alles aangestoken."
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 28 mei 2009, doorgenummerde pagina's 456-458, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik ben als vrijwillige brandweerman werkzaam bij de brandweer van Waalwijk. Op 26 mei 2009 kreeg ik op mijn pager de alarmmelding: "binnenbrand [a-straat]".
Ik ben in de tankautospuit gestapt en wij zijn met zes personen naar de brand gereden.
Toen ik bij dat adres de oprit opliep, zag ik dat er een carport was en dat daarop een persoon lag. Ik zag dat deze zwart geblakerd was. Verder zag ik een persoon op het dakterras zitten. Een collega en ik zijn naar binnen gegaan.
We zijn de trap op gegaan. Voor mij aan de rechterkant heb ik een deur opengemaakt en ik had daar vrij zicht. Ik zag door de ruit dat die man nog steeds op het dakterras zat. Rechtdoor in de gang zat een deur op slot. Mijn collega heeft die gesloten deur ingetrapt. In die ruimte was volop rook en ik zag vuur.
Opvallend was voor mij die deur die boven op slot zat, dat was de deur die ons toegang tot de man op het dakterras gegeven zou hebben.
6. Het proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 26 mei 2009, doorgenummerde pagina's 313-316, voor zover
– zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op 26 mei 2009 kregen wij de melding van een brand in een woning aan de [a-straat 1] te Waalwijk. Ter plaatse troffen wij een vrouw, [slachtoffer], aan op de grond voor de woning. Zij werd op dat moment behandeld door de medewerkers van de ambulancedienst. Ik verbalisant [verbalisant 1], ben naar het slachtoffer gelopen.
Ik zag dat de vrouw ernstig gewond was aan haar armen, benen en gezicht. Ik vroeg aan de vrouw wat er gebeurd was. Ik hoorde de vrouw zeggen dat haar man haar overgoten had met benzine en haar in brand had gestoken. De vrouw vertelde mij dat haar man ook het huis in brand had gestoken. De vrouw deelde mij mede dat haar man haar wilde vermoorden.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], ben vervolgens naar een steegje gelopen. Ik zag een man op de grond liggen. Ik zag dat de man brandwonden had. Ik vroeg aan de man wat er gebeurd was. Ik hoorde de man zeggen dat hij van zijn vrouw hield, maar dat het niet verder kon. Ik hoorde de man zeggen dat hij haar in brand had gestoken en ook het huis in brand had gestoken. De man deelde mij mede dat zij dood moest.
7. Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] d.d. 4 augustus 2009, doorgenummerde pagina's 258-261, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Door ons, verbalisanten, gestelde vragen zullen voorafgegaan worden door "V1:"([verbalisant 3]) en "V2:" ([verbalisant 4]). Het antwoord van de getuige zal voorafgegaan worden door "C:".
V1 : Wat wil je aan ons kwijt.
C: [verdachte] (Het hof begrijpt verdachte) belde mij op. Hij zei: "Je moet even komen, want je moet iets tekenen." Ik zei toen: "Ja, moet dat nou dan per se?". Hij zei: "Ja, ja dat moet per se". Ik ben daarnaar toe gegaan. Ik kwam binnen en zei: "Nou waar is het?". Hij zei: "Ja, euh, kom maar het ligt op kantoor". Ik zei: "Haal het maar hier naar de gang toe". Hij zei: "Nee, je moet mee naar kantoor". Nou, toen liep ik mee naar het kantoor en toen zei hij van: "Wil je dat even...dit moet je tekenen". Toen las ik het, maar kon er eigenlijk niet goed uit opmaken wat het betekende en zo, dus ik zei: "Nou ik wil het even op mijn gemak bekijken voor ik iets teken." Hij zei: "Nee, en je tekent nou". Ik zei: "Ik teken niet" en "Dan ga ik". Toen hield hij mij tegen en zei: "Ik niks dan jij ook niks". Toen had hij een kan benzine en die stak hij aan. Van te voren deed hij nog de deur op slot. Ik zei: "Hé, doe de deur eens open". Hij zei: "Nee, eerst tekenen". Toen heb ik gezegd: "Nou, dan ga ik bellen". Toen had ik de telefoon maar hij pakte die telefoon en die gooide hij naar buiten over het balkon heen. Nou toen pakte hij de benzine en stak hij het aan.
8. Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] d.d.11 augustus 2009, doorgenummerde pagina's 264-277, voor zover – zakelijk weergegeven - inhoudende:
De door ons, verbalisanten, gestelde vragen zullen voorafgegaan worden door "V1:" ([verbalisant 3]) en
"V2:" ([verbalisant 4]). Het antwoord van de getuige zal voorafgegaan worden door "C:".
V1: Kunt U, even voor de algemene beeldvorming, even omschrijven dat als wij daar aankomen bij het pand, hoe het er dan uitziet?
C: Ik kwam aanrijden, dan heb ik mijn auto achteruit de oprit ingereden.
"V1: Hoe bent u toen naar binnen gegaan?
C: Met de sleutel zelf.
V1: Wij weten hoe het zit, maar iemand die niets van de situatie weet, begrijpt niet, waar je dan terecht komt en hoe je dan verder het huis in moet.
C: De deur open en dan kom je in een hal. Dan open je weer een deur en dan is daar een trap naar boven. Dat is eigenlijk de woning.
V1: Binnen kunt u de trap omhoog, dat heeft u gedaan, u bent naar boven gegaan.
C: Ja en daar stond ik bij dat tafeltje waar we het over hadden en daar stond verdachte ook. Ik dacht, nou dan blijf ik mooi hier staan. Ik zei tegen [verdachte]: "Nou pak die rekening maar dan kan ik tekenen". Ik dacht: "Dan kan ik hier weg". Toen zei hij: "Kom even mee naar kantoor". Ik zei: "Nee, breng maar mee naar hier". Hij zei: "Nee, kom maar even mee naar kantoor". Toen ben ik meegelopen naar kantoor en toen heeft hij mij vastgepakt en gezegd: "Nou moet je tekenen".
V1: U zegt van: "Mag ik mee naar kantoor". Kunt u dat uitleggen. Boven aan deze trap waar ligt het kantoor dan?
C: Als je de trap op komt dan staat daar het tafeltje. Dan ga ik naar de keuken en dan een wat langere gang en dan achteraan.
V2: Zou u het aan kunnen geven met links en rechts als u boven aan de trap komt.
C: Als je boven aan de trap staat, dan ga je links naar het kantoor.
V1: Hoe kom ik in het kantoor, als je linksaf loopt?
C: Ja. Dan loop je de gang door en dan is aan de linkerkant het washok, aan de rechterkant twee slaapkamers, die loop je voorbij en dan kom je zo in het kantoor.
V1: Maar in ieder geval zegt u: "ik wilde niet tekenen, ik wilde het nog even rustig bekijken".
C: Ja.
V1: U heeft dat tegen hem gezegd. Hoe reageert hij daar dan op.
C: Boos. Het moest. Hij zei: Ja, je moet tekenen. Ik zei: "Ik moet niks". Toen trok hij mij mee overeind en toen...met die benzine.
V1: Probeert u het zich goed te herinneren, stapje voor stapje.
C: Toen trok hij mij eigenlijk zo mee, van het bureau af. Toen stonden wij eigenlijk een beetje tussen het bureau, waar ik gezeten had, en de deur. Toen pakte hij die kan en toen gooide hij op de grond en toen stak hij het aan.
V1: U zegt: "Hij strooit benzine op de grond".
C: Ja, het is een houten vloer.
V1: Waar strooit hij het op de grond?
C: Voor mijn voeten.
V1: Vervolgens, zegt u, steekt hij dat aan. Wat gebeurt er dan?
C: We vliegen alle twee in brand.
V1: U zei dat de deur naar de gang, dat die op slot was. Wanneer is die op slot gegaan?
C: Die heeft hij op slot gedaan meteen de eerste keer toen ik mee naar kantoor kwam.
V1: Toen heeft hij achter u de deur naar de gang dicht gedaan en op slot?
C: Ja.
V1: Hoe gaat die deur op slot?
C: Gewoon met de sleutel.
V1: Is die deur altijd op slot?
C: Nee nooit. Er zit ook nooit een sleutel op."
9. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 2 december 2009 doorgenummerde pagina's 167-208, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Met de letters Vd wordt in deze verslaglegging bedoeld, de verdachte.
Met de letter V2 wordt in deze verslaglegging bedoeld, verhoorster [verbalisant 5].
Vd: Op 6 februari 2010 zouden [slachtoffer] en ik 45 jaar getrouwd zijn.
Vd: Dat ik heel veel spijt heb. Want ik moet het gedaan hebben. Want [slachtoffer] heeft het niet gedaan.
V2: Maar ik ben er niet bij geweest.
Vd: Nee.. Ik geloof mijn vrouw.
V2: Wat gelooft u van haar verklaring?
Vd: Dat ik het huis in brand heb gestoken en dat zij daar ook bij in de brand is geraakt.
(...)
15. Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de politieambtenaar [verbalisant 6] d.d. 27 mei 2009, doorgenummerde pagina's 36 en 37, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Door de collega's [verbalisant 7] en [verbalisant 8], van de unit Forensisch Technisch Onderzoek werd op de eerste verdieping van het perceel [a-straat 1] te Waalwijk een kluis aangetroffen. De inhoud werd aan mij overgedragen. De inhoud van de kluis betrof (onder meer) een brief gedateerd 25 mei 2009 in een plastic insteekhoes.
16. Een geschrift, zijnde een kopie van voornoemde brief van 25 mei 2009, doorgenummerde pagina 38, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Waalwijk 25 mei 2009
Waarde zoon en naamgenoot [betrokkene]
[...]
Je kunt nu alles erven, als er nog iets over is, succes ermee. Het gaat goed met je verdere leven. Voor mij heeft dit leven geen zin meer. Geen vrouw meer, mijn liefde voor haar kapot gemaakt, geen kinderen meer, geen kleinkinderen meer en sinds zaterdagavond ook geen familie meer van [slachtoffer] [...]
Je vader
(...)"
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, waartoe is aangevoerd dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat op grond van bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte handelde vanuit een plan, waardoor de mogelijkheid aanwezig blijft dat hij heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Voorts is geen sprake van voorbedachte raad, omdat bij verdachte ten tijde van de hem verweten gedragingen ieder redelijk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Het hof volgt de verdediging niet.
Het hof stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in het bijzonder de hiervoor (in verbatim) weergegeven verklaringen van [slachtoffer] van 4 augustus 2009 en 11 augustus 2009, de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 26 mei 2009 [slachtoffer] gebeld en haar verzocht om naar zijn woning aan de [a-straat 1] te Waalwijk te komen om een document te ondertekenen.
[slachtoffer] is die dag naar de woning gegaan en heeft verdachte in de hal op de eerste verdieping ontmoet.
[slachtoffer] heeft daar erop aangedrongen dat zij het document in de hal wilde ondertekenen. Verdachte stond er echter op dat [slachtoffer] meeging naar zijn kantoor aan de achterzijde van de eerste verdieping. Bij binnenkomst in het kantoor heeft verdachte de deur van het kantoor achter zich op slot gedaan. Toen [slachtoffer] reageerde door aan te geven te willen bellen en daartoe haar mobiele telefoon pakte, heeft verdachte haar telefoon echter afgepakt en deze weggegooid. Daarna heeft verdachte een jerrycan met benzine, die op dat moment in zijn kantoorruimte stond, gepakt. Verdachte heeft toen voor de voeten van [slachtoffer] benzine over de houten vloer gegooid en vervolgens de benzine aangestoken.
Uit deze gang van zaken volgt naar het oordeel van het hof dat de poging tot levensberoving niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, maar dat verdachte planmatig heeft gehandeld. Daarbij acht het hof met name van belang dat [slachtoffer] doelbewust is meegenomen naar het kantoor van verdachte alwaar zich op dat moment de jerrycan met benzine bevond. Verdachte heeft vervolgens een kamerdeur afgesloten, haar mobiele telefoon weggegooid, de jerrycan ter hand genomen, benzine over de vloer gegooid en vervolgens de benzine aangestoken.
Dat verdachte geen tijd en mogelijkheid heeft gehad om zich te beraden over het voorgenomen besluit omdat hem - gelet op zijn psychische gesteldheid ten tijde van de hem verweten gedragingen - ieder redelijk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken, volgt het hof niet. Naar het oordeel van het hof sluit een verminderde toerekeningsvatbaarheid de aanwezigheid van voorbedachte raad immers niet uit. Los van de vraag of en in welke mate dat handelen hem kan worden verweten, kan een verminderd toerekeningsvatbare of geheel ontoerekeningsvatbare dader ook planmatig handelen. Naar het oordeel van het hof is dit in casu ook gebeurd. De feiten en omstandigheden die omtrent de persoon van verdachte uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting naar voren komen, hebben het hof geen aanleiding gegeven hieromtrent een ander oordeel te vormen.
Het hof verwerpt het onder B bedoelde verweer in al zijn onderdelen."
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.1.
De middelen keren zich onder meer tegen de gevolgtrekking van het Hof dat de verdachte met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde "planmatig" heeft gehandeld waardoor het oordeel van het Hof dat mede daarom sprake is van voorbedachte raad, niet zonder meer begrijpelijk is.
3.2.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:HR:NL:2013:963).
3.3.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof onder meer vastgesteld dat:
- de verdachte een afscheidsbrief (gedateerd een dag voor het tenlastegelegde feit) in zijn kluis heeft gelegd, gericht aan zijn zoon, waarin is vermeld "Je kunt nu alles erven";
- in het kantoor een jerrycan met benzine stond;
- de verdachte heeft aangedrongen dat [slachtoffer] mee zou gaan naar dat kantoor;
- de deur naar het kantoor door de verdachte werd afgesloten, terwijl in die deur anders nooit een sleutel zat.
Met zijn mede op deze vaststellingen gebaseerde oordeel dat de verdachte wat betreft de tenlastegelegde poging tot levensberoving planmatig heeft gehandeld, heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
3.4.
Voor zover de middelen daarover klagen, zijn zij tevergeefs voorgesteld.
3.5.
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in
art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 november 2013.