ECLI:NL:HR:2013:1108

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
12/01776
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid en bekwaamheid van opsporingsambtenaar bij ademanalyse onder de Wegenverkeerswet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol. De Hoge Raad behandelt de vraag of het Hof terecht heeft geoordeeld dat er geen noodzaak bestond om nader onderzoek te verrichten naar de bevoegdheid en bekwaamheid van de opsporingsambtenaar die het ademanalyse-apparaat bediende. De verdachte betoogde dat de opsporingsambtenaar niet beschikte over een certificaat van bekwaamheid, wat de betrouwbaarheid van de ademanalyse in twijfel zou trekken. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld en dat de enkele omstandigheid dat er geen certificaat is overgelegd, niet voldoende is om te concluderen dat de opsporingsambtenaar niet bekwaam was. De Hoge Raad wijst erop dat het proces-verbaal van ademanalyse, dat door het Hof als bewijsmiddel is gebruikt, aantoont dat de opsporingsambtenaar overeenkomstig de wet was aangewezen. De Hoge Raad concludeert dat het middel faalt en verwerpt het beroep. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebrengt in deze zaak.

Uitspraak

5 november 2013
Strafkamer
nr. S 12/01776
KM/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, van 23 september 2011, nummer 22/001165-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet heeft onderzocht of de opsporingsambtenaar die het ademanalyse-apparaat heeft bediend, daartoe wel de benodigde kennis en vaardigheden bezat, waardoor het oordeel dat sprake was van een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid onder a, WVW 1994 ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 28 februari 2008 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 765 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
"Het proces-verbaal van ademanalyse van de regiopolitie Haaglanden, nr. PL1532/2008/11327-6 d.d. 28 februari 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], inhoudende het relaas van voornoemde verbalisant verkort en zakelijk weergegeven:
Op donderdag 28 februari 2008 om 1.10 uur heb ik de verdachte bevolen medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 8, 2e, 3e of 4e lid alle onder sub a van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte heeft zich onder leiding van mij verbalisant, daartoe aangewezen opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 7 van het Besluit Alcoholonderzoeken, onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in voornoemde artikelen van de Wegenverkeerswet 1994. Er werd gebruik gemaakt van een door de Minister van Justitie aangewezen ademanalyseapparaat, waarbij werd gewerkt volgens de bij dit apparaat behorende gebruikersvoorschriften.
De verklaring van goedkeuring behorende bij dit apparaat was geldig van 2 oktober 2007 tot 15 april 2008.
De ademanalyse ving aan op 28 februari 2008 om 1.10 uur. Op dit tijdstip waren minimaal 20 minuten verstreken na het uitspreken van de vordering tot het voorlopige ademonderzoek dat plaatsvond op 28 februari 2008 om 00.38 uur.
De ademanalyse heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek. Ik heb de uitslag van de ademanalyse direct aan de verdachte medegedeeld. Het resultaat van de ademanalyse was 765 µ/1 uitgeademde lucht."
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging - kort en zakelijk weergegeven -:
De raadsman deelt mede dat het aan de verdachte ten laste gelegde feit wellicht niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsman betoogt daartoe dat blijkens een nieuwsbericht op www.nu.nl nogal wat twijfel is ontstaan over de betrouwbaarheid van de ademanalyseapparatuur waarmee de blaastest wordt afgenomen. De raadsman licht toe dat de onbetrouwbaarheid van het ademanalyseapparaat aan het licht is gekomen doordat een persoon die nuchter was een blaastest aflegde en het ademanalyseapparaat daarbij het resultaat aangaf dat doorgaans past bij iemand die een bijna dodelijke hoeveelheid alcohol op heeft. Naar de betrouwbaarheid van het ademanalyseapparaat wordt onderzoek gedaan. De raadsman deelt mede vooralsnog niet bekend te zijn met de stand waarin dat onderzoek zich bevindt. De raadsman deelt mede dat het ademanalyseapparaat aan een aantal eisen dient te voldoen. Het apparaat wordt door het NMI getest aan deze eisen. De raadsman deelt mede dat het NMI de deugdzaamheid van het ademanalyseapparaat slechts op een aantal punten van het reglement test en dat hij een enkele keer heeft gemerkt dat de ademanalysetest niet op juiste wijze was uitgevoerd. Uit het testrapport kan blijken hoe de test naar de deugdzaamheid van het ademanalyseapparaat heeft plaatsgevonden en wat daarbij aan het licht is gekomen. De raadsman deelt mede dat hij de politie Haaglanden heeft verzocht hem het testrapport en een verklaring van het NMI te doen toekomen. De politie bleek in het bezit te zijn van de verklaring van het NMI. Het testrapport lag echter bij het NMI. De raadsman deelt mede dat hij niet heeft kunnen nagaan of het onderzoek naar de deugdzaamheid van het ademanalyseapparaat zonder gebreken is uitgevoerd.
Voorts betoogt de raadsman dat de verbalisant die tijdens de ademanalysetest het ademanalyseapparaat heeft bediend, verbalisant [verbalisant 1], niet beschikte over een certificaat van bekwaamheid.
Gelet op het vorenstaande verzoekt de raadsman primair de zaak aan te houden tot nader onderzoek is verricht naar de deugdzaamheid van het gebruikte ademanalyseapparaat en de bevoegdheid en bekwaamheid van verbalisant [verbalisant 1] en subsidiair de verdachte vrij te spreken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd.
De raadsman legt stukken over die hem zijn verstrekt door de politie Haaglanden:
- een inleidende brief namens de korpsbeheerder van het regionaal politiekorps Haaglanden d.d. 2 september 2011;
- de NMI-verklaring van het gebruikte ademanalyseapparaat;
- het belofteformulier van verbalisant [verbalisant 2];
- het certificaat van bekwaamheid voor het bedienen van de ademanalyseapparatuur en aanstellingsbesluiten van verbalisant [verbalisant 2];
- het eedformulier en aanstellingsbesluiten van verbalisant [verbalisant 1];
- een afdruk van een op 10 mei 2011 op www.nu.nl geplaatste artikel 'Blaastest deugt mogelijk niet'.
De advocaat-generaal krijgt de gelegenheid tot repliek en stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot aanhouding van de zaak dient te worden afgewezen. De op www.nu.nl gepubliceerde zaak waar de raadsman zich op beroept, betreft kennelijk een incidenteel geval.
Bovendien gaat het in die zaak om een persoon die ontkende een grote hoeveelheid alcohol te hebben gedronken, niet naar alcohol rook en evenmin dronken oogde. Dat geval wijkt duidelijk af van de onderhavige zaak waarin de verdachte heeft verklaard dat hij 1 fles wijn en 5 glazen bier op had.
Voorts stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat uit het betoog van de raadsman geen begin van aannemelijkheid is voortgekomen die wijst in de richting van onbevoegdheid en/of onbekwaamheid van verbalisant [verbalisant 1]. De advocaat-generaal deelt mede dat uit het proces-verbaal van ademanalyse van de verdachte, PL 1532/2008/11327-6, d.d. 28 februari 2008, blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] aangewezen was als bedoeld in artikel 7 van het Besluit Alcoholonderzoeken. Dit betreft een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal waarvan kan worden aangenomen dat de inhoud ervan overeenkomt met de waarheid.
De raadsman krijgt de gelegenheid tot dupliek en deelt mede dat aan ieder greintje twijfel het voordeel moet worden gegeven. Het certificaat van bekwaamheid van verbalisant [verbalisant 1] is niet boven tafel gekomen.
Kennelijk is dat certificaat er niet. Derhalve is twijfelachtig of deze verbalisant de daarvoor bestemde cursus heeft doorlopen.
Het zou kunnen dat het ademanalyseapparaat een resultaat heeft aangegeven dat afwijkt van de werkelijke hoeveelheid alcohol per liter uitgeademde lucht.
De raadsman persisteert bij zijn verzoek tot aanhouding van de zaak.
De voorzitter wijst het verzoek tot aanhouden van de behandeling van de zaak van de verdachte af. Ook het verzoek om nader onderzoek als door de raadsman verzocht, wijst de voorzitter af aangezien de noodzaak daartoe - mede gelet op de onderbouwing van het verzoek - naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden. Het enkele feit dat in de media een artikel verschijnt over de mogelijke ondeugdelijkheid van de blaastest is onvoldoende om aannemelijk te doen zijn dat daarvan ook sprake is in de zaak van de verdachte. De zaak van de verdachte verschilt verder bovendien sterk van het voorbeeld dat door de raadsman is genoemd nu de verdachte heeft erkend na gebruik van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol een personenauto te hebben bestuurd. Verder zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die een gerechtvaardigde reden tot twijfel opleveren aan de bevoegdheid en bekwaamheid van verbalisant [verbalisant 1] zoals door de raadsman is betoogd."
3.4.
Art. 7 Besluit alcoholonderzoeken luidt:
"1. Het ademanalyse-apparaat wordt bediend door een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, die daartoe door de betrokken korpschef, bedoeld in artikel 24, onderscheidenlijk 38 van de Politiewet 1993, of de betrokken brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee is aangewezen.
2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geschiedt slechts, indien de betrokken ambtenaar heeft getoond de voor het bedienen van het ademanalyse-apparaat benodigde kennis en vaardigheden te bezitten.
(...)"
3.5.
Het oordeel van het Hof dat geen noodzaak bestond nader onderzoek te verrichten naar de bevoegdheid en bekwaamheid van opsporingsambtenaar [verbalisant 1] om een ademanalyse-apparaat als bedoeld in art. 7 Besluit alcoholonderzoeken te bedienen, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het door het Hof als bewijsmiddel gebezigde proces-verbaal van ademanalyse inhoudt dat genoemde opsporingsambtenaar, onder wiens leiding het onderzoek plaatsvond, overeenkomstig art. 7 Besluit alcoholonderzoeken was aangewezen, terwijl door de raadsman van de verdachte slechts is aangevoerd dat twijfelachtig is of deze opsporingsambtenaar een voor het bedienen van het ademanalyse-apparaat bestemde cursus heeft doorlopen omdat geen certificaat van bekwaamheid boven tafel is gekomen.
3.6.
Voor zover het middel steunt op een aan de schriftuur gehechte, na het bestreden arrest aan de raadsman van de verdachte toegezonden brief van de Politie Haaglanden, miskent het dat daarop niet voor het eerst in cassatie een beroep kan worden gedaan. Overigens doet die brief, inhoudende dat de bedoelde opsporingsambtenaar niet beschikt over een dergelijk certificaat, niet af aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het Hof, reeds omdat die enkele omstandigheid niet zonder meer meebrengt dat de opsporingsambtenaar niet beschikte over de voor het bedienen van het ademanalyse-apparaat benodigde kennis en vaardigheden.
3.7.
Het middel faalt.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 600,–, subsidiair 12 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 november 2013.