Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 21 juni 2013, nrs. AWB 12/6013 tot en met AWB 12/6018, betreffende verscheidene aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 21 juni 2013 uitspraak gedaan over verschillende belastingaanslagen die aan de belanghebbende waren opgelegd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend. Volgens de aantekeningen van de griffier van de Rechtbank was een afschrift van de uitspraak op 1 juli 2013 aan de partijen verzonden. De termijn voor het indienen van het beroepschrift, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), eindigde op 12 augustus 2013. Het beroepschrift is echter pas op 14 augustus 2013 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, wat betekent dat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend.
De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 20 augustus 2013 per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de beroepstermijn was overschreden. De belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 1 november 2013, waarbij de raadsheer C. Schaap als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.