In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 6 maart 2013, nr. SGR 12/7637. Het beroep in cassatie was gericht tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en de beslissing is genomen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.