Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 10 januari 2013, nr. 11/196, betreffende een verzoek tot herziening van de uitspraak van dat hof van 10 oktober 2002, nr. 98/03178.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 januari 2013. Het hof had eerder een verzoek tot herziening van een uitspraak van 10 oktober 2002 afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze afwijzing beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het hof in stand heeft gelaten.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard. Het arrest is uitgesproken door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en L.F. van Kalmthout, en is openbaar gemaakt op 1 november 2013. De voorzitter was verhinderd het arrest te ondertekenen, waardoor het arrest is ondertekend door mr. E.N. Punt.