Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
de Procureur-Generaal onder 2).
4.Beslissing
1 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verzoeker tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het verzoek was eerder afgewezen door de rechtbank Rotterdam op 25 januari 2013 en het gerechtshof Den Haag had op 9 juli 2013 het vonnis van de rechtbank bevestigd. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De advocaat van de verzoeker had gereageerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, maar deze reactie was te laat ingediend, waardoor de Hoge Raad deze terzijde heeft gelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.