ECLI:NL:HR:2013:1088

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
13/03486
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verzoeker tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het verzoek was eerder afgewezen door de rechtbank Rotterdam op 25 januari 2013 en het gerechtshof Den Haag had op 9 juli 2013 het vonnis van de rechtbank bevestigd. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De advocaat van de verzoeker had gereageerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, maar deze reactie was te laat ingediend, waardoor de Hoge Raad deze terzijde heeft gelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

1 november 2013
Eerste Kamer
nr. 13/03486
RM/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E.J.W.F. Deen.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als verzoeker.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/10/412361/FT-EA 12.2571 van de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2013;
b. het arrest in de zaak 200.120.941/01 van het gerechtshof Den Haag van 9 juli 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De advocaat van verzoeker heeft op dit op 20 september 2013 gedateerde en op 23 september 2013 aan partijen toegezonden standpunt gereageerd bij brief van 8 oktober 2013. Nu deze reactie meer dan twee weken nadat het standpunt aan verzoeker was verzonden, en derhalve na het verstrijken van de termijn van art. 44 lid 3 Rv, bij de Hoge Raad is ingekomen, heeft de Hoge Raad deze brief terzijde gelegd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van
de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
1 november 2013.