ECLI:NL:HR:2013:1087

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
13/02911
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in geschil over contributiebetaling aan branche-organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Continental Automaten B.V. en de vereniging Van-Speelautomaten Branche-organisatie. Continental, gevestigd te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 18 december 2012. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en eerdere arresten van het hof. De zaak betreft een geschil over de betaling van contributie aan de branche-organisatie.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Procureur-Generaal heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van Continental geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en Continental veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Van begroot zijn op nihil. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de toepassing van artikel 80a RO in civiele zaken.

Uitspraak

1 november 2013
Eerste Kamer
nr. 13/02911
RM/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
CONTINENTAL AUTOMATEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid VAN-SPEELAUTOMATEN BRANCHE-ORGANISATIE,
gevestigd te Rosmalen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Continental en VAN.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 476686/HA ZA 10-3826 van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2011 en 18 mei 2011;
b. de arresten in de zaak 200.091.872/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 23 augustus 2011 en 18 december 2012.
Het arrest van het hof van 18 december 2012 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 18 december 2012 heeft Continental beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen VAN is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van Continental heeft bij brief van 3 oktober 2013 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt Continental in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van VAN begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
1 november 2013.