Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
1 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot ontslag van een medebewindvoerder in het kader van beschermingsbewind voor meerderjarigen. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. van Swaaij, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Arnhem, die op 6 september 2012 was gegeven. De zaak had zijn oorsprong in een beschikking van de kantonrechter te Nijmegen van 18 januari 2012. De verzoeker stelde dat er gewichtige redenen waren voor het ontslag van de medebewindvoerder en de benoeming van een nieuwe medebewindvoerder.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 1:431 BW en artikel 1:448 lid 2 BW, die betrekking hebben op beschermingsbewind en de rol van de bewindvoerder. De Advocaat-Generaal L. Timmerman had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij werd gesteld dat de klachten van de verzoeker niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en dat een nadere motivering niet nodig was.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak bevestigt de toepassing van artikel 81 RO, dat de Hoge Raad in staat stelt om zonder uitgebreide motivering te beslissen in gevallen waar de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.