Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
29 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 2 december 2011, met nummer 21/003775-10. De verdachte, geboren in 1971, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.L. Plas, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot een verbeterde lezing van de kwalificatie, waarbij artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht is weggestreept, en heeft het beroep voor het overige verworpen.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en vastgesteld dat het niet klaagt over de bewezenverklaring van het onderdeel "zijn levensgezel". De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 29 oktober 2013 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.