ECLI:NL:HR:2013:1065

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
12/01026
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafmotivering en onduidelijkheid in eerdere veroordelingen bij rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol en had in 2009 een transactie betaald voor een soortgelijk feit. De Hoge Raad oordeelde dat de strafmotivering van het Hof niet begrijpelijk was, met name omdat het Hof had vastgesteld dat de verdachte in 2009 nog een transactie had betaald, terwijl het Uittreksel Justitiële Documentatie dit niet ondersteunde. Dit leidde tot de conclusie dat de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van het Hof in stand blijven. De zaak benadrukt het belang van een duidelijke en onderbouwde strafmotivering, vooral in gevallen waar eerdere veroordelingen en transacties een rol spelen in de beoordeling van de straf.

Uitspraak

29 oktober 2013
Strafkamer
nr. S 12/01026
CeH/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 september 2011, nummer 23/000022-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
3.2.
De verdachte is ter zake van "overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geweigerd een bevel tot medewerking aan een ademanalyse op te volgen. Dergelijke regels zijn opgesteld ten behoeve van de bevordering van de verkeersveiligheid, die in gevaar wordt gebracht als onder invloed van alcohol aan het verkeer wordt deelgenomen. De ademanalyse strekt ertoe te kunnen vaststellen of, en zo ja, in welke mate door een bestuurder onder invloed van alcohol is gereden en de uitslag daarvan is mede van belang voor de bepaling van de op te leggen straf. Door niet mee te werken aan dit onderzoek kan de verdenking niet nader worden geconcretiseerd en moet daarom in beginsel ervan worden uitgegaan dat de hoogste strafcategorie wordt toegepast.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 augustus 2011 is de verdachte eerder, te weten in 1999, ter zake van rijden onder invloed van alcohol veroordeeld en heeft hij in 2009 nog een transactie voor rijden onder invloed van alcohol betaald. Deze eerdere veroordeling en transactie hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw over te gaan tot het plegen van een soortgelijk misdrijf. Hiermee houdt het hof, ten nadele van de verdachte, rekening.
Het hof acht, alles afwegende, een bevestiging van de door de politierechter opgelegde hoofdstraf passend en geboden. Aangezien ter zitting van het hof door de verdachte en het openbaar ministerie aangegeven is dat in deze zaak het rijbewijs van de verdachte niet ingevorderd is (geweest) zal het hof daarom dan ook geen aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 opleggen."
3.3.
De vaststelling dat de verdachte "in 2009 nog een transactie voor rijden onder invloed van alcohol [heeft] betaald", is niet zonder meer begrijpelijk aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd. Opmerking verdient nog dat de strafmotivering evenmin begrijpelijk is voor zover deze inhoudt dat bedoelde transactie "de verdachte er kennelijk niet van [heeft] weerhouden om opnieuw over te gaan tot het plegen van een soortgelijk misdrijf", nu het bewezenverklaarde feit is begaan vóór de datum waarop de transactie zou zijn voldaan.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 oktober 2013.