ECLI:NL:HR:2013:106

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
13/02700
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toelating tot schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verzoekster, die een verzoek had ingediend tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had eerder een vonnis van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof te Amsterdam aangevochten. De rechtbank had op 29 januari 2013 in een eerdere zaak een vonnis gewezen, en het hof had op 23 mei 2013 een arrest uitgesproken. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht. De Procureur-Generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.

Uitspraak

12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 13/02700
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
het vonnis in de zaak C/13/515681/FT-RK 12.943 van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2013;
het arrest in de zaak 200.121.359/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 23 mei 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 14 juni 2013 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.2.1, 2.2.2 en 2.3).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
12 juli 2013.