Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 8 mei 2013, nr. SGR 12/8320, betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2012 gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2012. De rechtbank Den Haag had op 8 mei 2013 een uitspraak gedaan, waartegen de belanghebbende in cassatie ging. De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie en constateerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Volgens de aantekeningen van de griffier van de rechtbank was een afschrift van de uitspraak op 14 mei 2013 aan de partijen verzonden. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 25 juni 2013, maar het beroepschrift werd pas op 9 juli 2013 ingediend. Dit betekende dat het beroep niet binnen de wettelijke termijn was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 19 juli 2013 de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de beroepstermijn was overschreden, maar de belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Gezien deze omstandigheden oordeelde de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad was dus dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.