In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep betreft een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2011. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend. De griffier van het Hof had op 26 april 2013 een afschrift van de uitspraak aan de partijen verzonden, en de termijn voor het indienen van het beroep eindigde op 7 juni 2013. Het beroepschrift is echter pas op 9 juli 2013 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend.
De Hoge Raad heeft belanghebbende de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de beroepstermijn is overschreden, maar belanghebbende heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.