ECLI:NL:HR:2013:105

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
13/02630
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van verzoek tot toepassing schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, in beroep ging tegen een arrest van het gerechtshof. Het geding in feitelijke instanties begon met een vonnis van de rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2012, gevolgd door een arrest van het gerechtshof Den Haag op 21 mei 2013. De verzoeker had een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, maar de Procureur-Generaal stelde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de vereisten die aan de verzoeker worden gesteld.

Uitspraak

12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 13/02630
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
het vonnis in de zaak 405309/FT-EA 12.1651 van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2012;
het arrest in de zaak 200.116.292/01 van het gerechtshof Den Haag van 21 mei 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 21 juni 2013 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.2 en 2.3).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
12 juli 2013.