Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
12 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, in beroep ging tegen een arrest van het gerechtshof. Het geding in feitelijke instanties begon met een vonnis van de rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2012, gevolgd door een arrest van het gerechtshof Den Haag op 21 mei 2013. De verzoeker had een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, maar de Procureur-Generaal stelde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de vereisten die aan de verzoeker worden gesteld.