Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 5 april 2013, nr. BK-12/00022, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2002. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd. De Rechtbank te Haarlem heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd.
De Hoge Raad heeft eerder, op 6 januari 2012, de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage voor verdere behandeling. Het Hof heeft vervolgens de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Belanghebbende heeft hiertegen opnieuw cassatie ingesteld, waarbij verschillende middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is gewezen door vice-president J.A.C.A. Overgaauw, met de raadsheren D.G. van Vliet en E.N. Punt, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.