ECLI:NL:HR:2013:104

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
11/03505
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad vernietigt uitspraak Gerechtshof inzake mishandeling levensgezel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, was beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel, [betrokkene 1]. De feiten betroffen twee incidenten van geweld, waarbij de verdachte op 5 juni 2009 in Amersfoort en op 6 februari 2009 in Lelystad zijn levensgezel zou hebben mishandeld. De bewezenverklaring steunde op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de aangifte van de levensgezel en verklaringen van getuigen. Het Hof had echter in strijd met de wet nagelaten om het gebruik van een schriftelijk bewijsstuk, dat een verklaring van een onbekend gebleven persoon bevatte, voldoende te motiveren. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet was onderbouwd.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd dat de verdachte de mishandeling had gepleegd tegen zijn levensgezel in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak om de rechtsopvatting omtrent de definitie van 'levensgezel' in het strafrecht goed te onderbouwen.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van bewijsvoering en de interpretatie van relevante juridische termen zoals 'levensgezel' in het strafrecht aan de orde stelt. De uitspraak biedt ook inzicht in de eisen die aan de motivering van bewijsstukken worden gesteld in het strafproces.

Uitspraak

2 juli 2013
Strafkamer
nr. S 11/03505
ABO/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem van 15 april 2011, nummer 21/003735-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"feit 1 subsidiair:
hij op 05 juni 2009 te Amersfoort opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [betrokkene 1], (krachtdadig) tegen het jukbeen en de neus heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
feit 2 subsidiair:
hij op 06 februari 2009 te Lelystad opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [betrokkene 1], meermalen op/tegen haar neus heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze persoon letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"*De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 1 april 2011, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 5 juni 2009 met [betrokkene 1] in de auto zat terwijl zij bloedde.
*Uit de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie regio Utrecht, genummerd PL0940/09-009211, opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie, gesloten op 6 juni 2009:
1. een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1], opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, gesloten op 5 juni 2009 (blz. 23 ev), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van zware mishandeling. Sinds 1 juli 2007 ken ik mijn vriend [verdachte]. [verdachte] was in mijn ogen de laatste zes maanden extreem veranderd. Agressief, onvoorstelbaar, man met twee gezichten zowel non-verbaal als verbaal. Vanmorgen 5 juni belde [verdachte] mij op. [verdachte] zei dat ik direct naar Amersfoort moest komen. [verdachte] was met mijn auto, een Peugeot 206 met kenteken [AA-00-AA]. Ik moest op de passagiersstoel plaatsnemen. Ineens haalde [verdachte] eenmaal keihard uit althans ik voelde een keiharde klap tegen mijn neus en jukbeen aan. [verdachte] sloeg tijdens het rijden met zijn arm met volle kracht opzij. Ik voelde meteen dat mijn neus bloedde. Ik voelde een hevige pijnscheut in mijn neus en jukbeen. Ik voelde mijn wang kraken en dacht meteen nu is er echt wat gebroken.
[verdachte] stapte uit en ging naar de woning. Ik ben rustig weggereden. Op dat moment ging het door mij heen, dit was de laatste klap, de maat is nu vol, ik ga naar de politie. Ik ben naar het politiebureau gereden om aangifte van zware mishandeling te doen. Eenmaal in het politiebureau ben ik eerst door de politie naar het ziekenhuis gebracht. Ik heb meteen een medische staat meegenomen die door de behandelend arts is ingevuld. Ik heb deze zojuist aan u overhandigd.
De mishandelingen begonnen vanaf eind januari 2009. In februari 2009 werd ik ook tegen mijn neus geslagen waardoor mijn neus was gebroken. Ik werd toen meerdere keren met kracht geslagen tegen mijn hoofd. [verdachte] bleef maar doorgaan. Mijn oren bloedden, mijn neus bloedde, mijn kleding zat onder het bloed. Het gebeurde op een vrijdagmiddag in Lelystad. Onderweg waren we bij een Shellstation van Biddinghuizen naar Zeewolde gestopt. Opeens werden we ter hoogte van een grote rotonde bij Harderwijk aan de kant gezet door de politie. De politieagente zei dat er getuigen waren van de mishandeling. Ik was bang om aangifte te doen. [verdachte] was erbij, hij had mij net flink in elkaar geslagen en ik stond er alleen voor. Ik ben toen naar het IJsselmeer Ziekenhuis in Lelystad geweest waar men constateerde dat mijn neus was gebroken. De KNO-arts in ziekenhuis IJsselmeer heette [betrokkene 4].
2. een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, gesloten op 5 juni 2009 (blz. 32 ev), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam bij de afdeling service van de politie te Amersfoort. Vandaag 5 juni 2009 kwam er omstreeks 16.15 uur een jonge vrouw huilend het politiebureau binnenlopen. Ik zag meteen dat de vrouw een blauwe bult op haar jukbeen aan de linkerkant had. Ook zag ik dat haar neusbrug blauw was en opgezwollen. Ik zag ook dat er bloed uit de neus van de vrouw kwam. Ik hoorde dat de vrouw vertelde dat ze was geslagen door haar vriend. Ze gaf een rijbewijs van haar vriend aan collega [verbalisant 3]. Ik zag dat het rijbewijs op naam van [verdachte] stond.
3. als schriftelijk bescheid, een verklaring inhoudende medische gegevens met betrekking tot [betrokkene 1], opgemaakt door [betrokkene 3], geneeskundige, gedateerd
5 juni 2009, waaruit blijkt dat bij [betrokkene 1] is waargenomen een zwelling en hematoom op/aan de linkerwang en oogkas.
4. het stamproces-verbaal van bevindingen voornoemd, opgemaakt door [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van verbalisant (blz. 4 ev), zakelijk weergegeven:
Uit het raadplegen van het Bedrijfsprocessensysteem van de Politieregio Flevoland bleek mij dat op vrijdag 6 februari 2009 omstreeks 13.02 uur een onbekend gebleven getuige naar de politie had gebeld en had doorgegeven dat hij had gezien dat op een parkeerplaats van de McDonalds te Lelystad de inzittenden van een blauwe Peugeot voorzien van het kenteken [AA-00-AA], ruzie met elkaar hadden. De inzittenden waren een man en een vrouw. De getuige gaf door dat hij had gezien dat de vrouw door de man in het gezicht geslagen werd. Direct daarna had hij bloed gezien in het gezicht van de vrouw. Collega's van de politie Flevoland controleerden kort hierop genoemde auto en zagen dat in de auto [verdachte] zat en [betrokkene 1]. [betrokkene 1] had geronnen bloed in haar neusgaten en bloed op haar kleding.
*Uit de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie regio Utrecht, genummerd PL0940/09-009211A, opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie, gesloten op 16 juni 2009:
5. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier van politie, gesloten op 15 juni 2009 (blz. 50 ev), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 6 februari 2009 omstreeks 12.00 uur bevond ik mij in uniform gekleed in het bureau van politie te Zeewolde. Van de dienstdoende meldkamercentralist kreeg ik de melding te gaan naar de omgeving van de zogenoemde turbo-rotonde te Zeewolde en daar uit te kijken naar een blauwe Peugeot voorzien van het kenteken [AA-00-AA].
Een anonieme getuige had gezien dat ter hoogte van de McDonalds te Lelystad in een auto een vrouw door een man in haar gezicht geslagen werd. Ik, verbalisant, zag bovengenoemde personenauto op de Ganzenweg richting Harderwijk rijden. Ter hoogte van het aquaduct heb ik de bestuurder een stopteken gegeven waaraan hij voldeed.
Ik zag dat de vrouw een opgezette neus en een blauwe verdikking op de brug van haar neus had. Tevens zag ik wat geronnen bloed in de neusgaten en bloedspatten op haar spijkerbroek en jas zitten. Omdat ik, verbalisant, het vermoeden had dat de vrouw niet vrijuit durfde te praten, heb ik haar in mijn dienstvoertuig geplaatst. Ik heb haar aangegeven dat een getuige gezien had dat zij zojuist geslagen was, maar zij wilde niet toegeven dat ze geslagen was.
De vrouw gaf op te zijn genaamd:
[betrokkene 1]. De vriend van [betrokkene 1] was genaamd:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
*Uit de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie regio Utrecht, genummerd PL0940/09-009211C, opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie, gesloten op 30 juni 2009:
6. als schriftelijk bescheid, een verklaring inhoudende medische gegevens met betrekking tot [betrokkene 1], opgemaakt door [betrokkene 4], KNO-arts, gedateerd 17 juni 2009, waaruit blijkt dat op 6 februari 2009 bij [betrokkene 1] door hem een fractuur van het neusbot is waargenomen."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering onder meer het volgende overwogen:
"Aangeefster heeft aangifte gedaan van een aantal door verdachte tegen haar gepleegde geweldsdelicten, maar later haar aangifte weer ingetrokken. Bij de rechter-commissaris op 31 augustus 2009 en ter zitting van de rechtbank op 4 september 2009 heeft zij verklaard dat zij een onjuiste aangifte heeft gedaan. Aangeefster is, hoewel daartoe opgeroepen, niet ter terechtzitting van het hof verschenen. Wel heeft zij een faxbericht gestuurd, gedateerd 30 maart 2011, waarin zij meedeelt dat zij haar verklaringen op 31 augustus 2009 en 4 september 2009 naar waarheid heeft afgelegd.
Het hof acht - anders dan de raadsman - de aangifte van aangeefster, afgelegd op 5 juni 2009 betrouwbaar. Aangeefster is die dag zelf naar het politiebureau gekomen en heeft spontaan verklaard dat zij kort daarvoor was mishandeld door verdachte. De verbalisant constateerde een zwelling in het gezicht, zag dat er bloed uit haar neus kwam en dat haar handen waren besmeurd met bloed. Onderzoek in het ziekenhuis wees uit dat aangeefster een zwelling en hematoom in het aangezicht had (contusie wang/oogkas) en dat sprake was van een oude neusbreuk. Ook verklaarde aangeefster dat zij eerder, naar het hof aanneemt: op 6 februari 2009, in de auto door verdachte was geslagen waardoor haar neus was gebroken en zij onder het bloed zat. Op 7 juni 2009 heeft aangeefster een aanvullende verklaring afgelegd en haar eerdere aangifte nader toegelicht en bevestigd.
De gedetailleerde aangifte en de hiervoor genoemde aanvullende verklaring zijn naar het oordeel van het hof consistent en worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Dat verdachte aangeefster op 6 februari 2009 heeft mishandeld, wordt voorts ondersteund door de verklaring van een onbekend gebleven getuige die op die dag de politie had gebeld en had gezien dat op de parkeerplaats van de McDonald’s te Lelystad de inzittenden van een Peugeot met het kenteken [AA-00-AA] ruzie met elkaar hadden, dat de inzittenden een man en een vrouw waren en dat de vrouw door de man in het gezicht werd geslagen. De getuige had ook gezien dat de vrouw direct daarop bloed in het gezicht had. Kort daarop werd de auto met daarin verdachte en aangeefster door de politie stilgezet en werden zij door de politie gecontroleerd. Door de politie is toen geconstateerd dat aangeefster een blauw verdikte neusbrug en bloed op haar kleding had. Aangeefster gaf toen aan dat zij een bloedneus had gehad. Er is toen op die dag geen aangifte gedaan.
Weliswaar heeft aangeefster nadien bij de rechter-commissaris en de rechtbank afstand genomen van de hiervoor bedoelde aangifte en meergenoemde aanvullende verklaring, maar de bij die gelegenheden gegeven versie van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het in de tenlastelegging onder 1 en 2 beschreven letsel, alsmede de redenen waarom zij een valse aangifte zou hebben gedaan overtuigen niet. In dat verband merkt het hof op dat aangeefster ten gelegenheid van de meergenoemde aangifte van 5 juni heeft verklaard dat zij van de eerdere mishandeling - naar het hof begrijpt: op 6 februari 2009 - uit angst voor verdachte aanvankelijk geen aangifte durfde te doen. In haar aanvullende verklaring heeft zij aangegeven dat toen zij op 5 juni 2009 weer werd geslagen, zij besloot om aangifte te doen omdat de maat vol was. Zo kon het niet doorgaan, aldus aangeefster. Voorts verklaarde zij dat ze nog van verdachte houdt en dat zij weer twijfelde of zij aangifte moest doen. Desondanks is zij in die verklaring bij haar aangifte gebleven. Tegen de achtergrond van deze geloofwaardige - en door andere bewijsmiddelen ondersteunde - verklaringen, kent het hof geen betekenisvolle waarde toe aan de latere verklaringen van aangeefster bij de rechter-commissaris en de rechtbank, inhoudende dat zij eerder uit woede en in chaos heeft verklaard, wraak- en haatgevoelens koesterde tegen verdachte en om die reden aangifte heeft gedaan. Hierbij overweegt het hof nog dat de precieze redenen die tot deze gewijzigde opstelling van aangeefster hebben geleid, niet duidelijk zijn geworden, maar dat geenszins uit valt te sluiten dat (ook) hierbij vrees een doorslaggevende rol heeft gespeeld."

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een schriftelijk bescheid houdende een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, zonder dat gebruik naar de eis der wet te motiveren.
3.2.
Het Hof heeft in strijd met art. 360, eerste lid, Sv nagelaten het gebruik van het onder 2.2.1 sub 4 bedoelde bewijsmiddel, voor zover inhoudende de verklaring van een onbekend gebleven persoon, nader te motiveren (vgl. HR 11 mei 1999, LJN ZD1460, NJ 1999/526). De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed, mede in aanmerking genomen dat het Hof blijkens zijn hiervoor onder 2.2.2 weergegeven bewijsoverwegingen heeft geoordeeld dat de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van die onbekend gebleven persoon.
3.3.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van het vierde middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft bewezenverklaard dat de verdachte de mishandeling telkens heeft begaan tegen "zijn levensgezel" als bedoeld in art. 304 Sr.
4.2.
Art. 304 Sr luidt, voor zover hier van belang:
"De in de artikelen 300–303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
1° ten aanzien van de schuldige die het misdrijf begaat tegen zijn moeder, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, zijn echtgenoot, zijn levensgezel, zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin
(...)"
4.3.
De toelichting bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 (Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima) houdt onder meer in:
"Met het begrip «levensgezel» wordt aangesloten bij de algemene aanwijzingen voor de regelgeving (AR 72a), waarin dit begrip is aangewezen voor twee meerderjarigen die, anders dan als elkaars echtgenoot, «met elkaar een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden». Het begrip komt momenteel in ongeveer tien andere wetten voor - o.a. het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Faillissementswet en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens -, vaak naast de begrippen echtgenoot en geregistreerde partner.
Bij de beoordeling of sprake is van een «levensgezel» zijn de volgende aspecten van belang:
- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding
- of er een relatie van affectieve aard is, en met name
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Doorslaggevend is in het begrip «levensgezel» evenwel, als gezegd, de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen." (Kamerstukken II, 2002-2003, 28484, nr. 5, p. 5)
4.4.
Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omdat het bewezenverklaarde geweld in een auto heeft plaatsgevonden en de in art. 304 Sr voorziene strafverzwaring met betrekking tot de levensgezel daarop niet van toepassing is, daar deze strafverzwaring is beperkt tot zogenoemd huiselijk geweld, faalt het aangezien deze opvatting onjuist is.
4.5.
Voor zover het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de aangeefster als "levensgezel" in de zin van art. 304 Sr kan worden aangemerkt, onvoldoende met redenen is omkleed, is het terecht voorgesteld, nu de bestreden uitspraak omtrent de in voormelde toelichting bedoelde aard en hechtheid van de betrekking tussen de verdachte en de aangeefster blijkens haar op 5 juni 2009 afgelegde verklaring niet meer inhoudt dan dat zij de verdachte sinds 1 juli 2007 kent en hem als haar "vriend" aanduidt.

5.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op
2 juli 2013.