ECLI:NL:HR:2013:1035

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
13/03497
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsanering in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [verzoeker] tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het cassatieberoep was ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 9 juli 2013 was gewezen in de zaken C/09/441216/FT RK 13/915 en 13/917. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het arrest van het hof, die aan deze uitspraak zijn gehecht. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a RO, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De advocaat van [verzoeker] heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen verdere behandeling behoeft. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

25 oktober 2013
Eerste Kamer
13/03497
EV/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J.G. Schroeder.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaken C/09/441216/FT RK 13/915 en 13/917 van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2013;
b. het arrest in de zaak 200.128.620/01 van het gerechtshof Den Haag van 9 juli 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Tevens heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 20 september 2013 op dat standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening

Nu het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, behoeft het door [verzoeker] gedane verzoek om een voorlopige voorziening geen behandeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
25 oktober 2013.