In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [verzoeker] tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het cassatieberoep was ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 9 juli 2013 was gewezen in de zaken C/09/441216/FT RK 13/915 en 13/917. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het arrest van het hof, die aan deze uitspraak zijn gehecht. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a RO, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De advocaat van [verzoeker] heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen verdere behandeling behoeft. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard.