In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over wanprestatie en de beursgang van een onderneming. De eisers, bestaande uit een groep van 242 personen, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere uitspraken van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft onder andere de vraag of er voldoende concreet geprotesteerd is in het kader van de inspanningsverplichting en of er sprake is van onrechtmatige daad in strijd met de beursregelgeving. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de rechtbank Amsterdam en twee arresten van het gerechtshof.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers in het principale beroep verworpen. De rechtbank en het hof hadden eerder geoordeeld dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor kwam het voorwaardelijk incidentele beroep van de verweerders niet aan de orde. De Hoge Raad heeft de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, waarbij de kosten voor de verweerders zijn begroot op specifieke bedragen voor verschotten en salaris.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van wanprestatie en de verplichtingen van partijen in het kader van beursgangen. De uitspraak bevestigt dat niet alle klachten in cassatie leiden tot een herbeoordeling van de zaak, vooral wanneer deze niet van belang zijn voor de rechtsontwikkeling.