In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [verweerder] over de vraag of er een vaste aanneemsom is overeengekomen en of [eiser] aanspraak kan maken op betaling van een redelijke prijs in de zin van artikel 7:752 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder een arrest van het hof van 25 september 2012.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat [eiser] beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij verstek is verleend tegen [verweerder]. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep, met toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat van [eiser] heeft gereageerd op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het middel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op nihil. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.