Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
25 juni 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 22 juli 2011, met nummer 21/002827-09. De verdachte, geboren in 1959, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. C.B. Bos, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, W.H. Vellinga, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet gegrond zijn.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde middelen niet voldoende zijn om het eerdere oordeel van het Gerechtshof te weerleggen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 25 juni 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, samen met de raadsheren W.F. Groos en N. Jörg, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.