2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het onder 1 primair (poging doodslag althans zware mishandeling) en subsidiair tenlastegelegde (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) in de zaak met voornoemd parketnummer heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Volgens de raadsman kan het bestanddeel opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vanaf het eerdergenoemde fietspad reed verdachte een bouwlocatie van de aanleg van de Rijksweg A2 op. Op dit terrein lag een zandheuvel van ongeveer tien meter hoog met een vrij steile oprit. Verdachte reed met zijn Suzuki de zandheuvel op. Verbalisanten [verbalisant 1 en 2] voornoemd reden achter hem aan, maar zagen dat hun voertuig snel snelheid verloor. Zij stapten beiden uit hun dienstvoertuig en renden achter de auto van verdachte aan. De auto van verdachte kwam vervolgens bijna bovenaan de zandheuvel tot stilstand. Verbalisant [verbalisant 1] was de auto tot op ongeveer vijf meter genaderd toen hij zag dat de achteruit-verlichting van de auto van verdachte aanging en de auto achteruit kwam rijden. [Verbalisant 1] is vervolgens een verhoging opgesprongen om te voorkomen dat hij werd aangereden. Als hij niet opzij was gesprongen, was de auto over hem heengereden, aldus [verbalisant 1]. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij vanwege het mulle zand in het linkerwielspoor van de auto liep. Toen de auto van verdachte achteruit kwam rijden, is ook hij opzij gesprongen omdat de auto recht op hem af kwam.
Er heeft op 25 juni 2007 een reconstructie plaatsgevonden van het "zandheuvel-incident".
Hierbij werd geconcludeerd dat voornoemde verbalisanten op een afstand van 4,4 meter en 7,4 meter achter de Suzuki stonden. Uit de proefnemingen bleek dat het voertuig op een afstand van 4,4 meter na het wegrijden vanaf die plaats op de zandheuvel een snelheid kon bereiken tussen 1,1 en 16,8 km/h. Ook bleek dat het voertuig op een afstand van ongeveer 7,4 meter een snelheid kon bereiken die lag tussen de 15,1 en 21,0 km/h. Voorts bleek uit de proefnemingen dat de persoon die op 4,4 meter afstand achter het voertuig stond tussen de 2,0 en 3,3 seconden tijd had om zich in veiligheid te brengen. Voor de persoon die op 7,4 meter afstand achter het voertuig stond was dit tussen de 2,7 en 3,9 seconden. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de reactietijd van personen. Deze kan blijkens onderzoek liggen tussen 0,6 en 1,6 seconden. Ook moet rekening gehouden worden met een mogelijke tragere reactietijd vanwege het mulle zand. Volgens de verkeerspolitie is niet in te schatten in welke mate letsel ontstaat bij een dergelijke aan- of overrijding.
Gelet op de situatie ter plaatse op de zandheuvel (de hoeveelheid zandmassa en de zware auto) en het feit dat verbalisanten, toen de auto achteruit kwam rijden, vanuit een eerder door die auto gemaakt spoor in het mulle zand opzij en omhoog moesten springen, is de kans niet denkbeeldig dat verbalisanten aan- of overreden zouden kunnen worden.
Door te handelen zoals hij deed, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij verbalisanten zou aan- of overrijden. Verdachte heeft die kans blijkens zijn handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Het hof overweegt daartoe dat verdachte (steeds) de mogelijkheid heeft gehad om te stoppen en uit te stappen, maar in plaats daarvan de zandheuvel is afgereden terwijl verbalisanten zich achter zijn auto bevonden. De andersluidende verklaring van verdachte dat de verbalisanten zich niet achter zijn auto bevonden, maar naast respectievelijk aan de voorzijde van zijn auto, acht het hof niet geloofwaardig en wordt naar het oordeel van het hof voldoende door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd/n het bijzonder door de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1 en 2] ten overstaan van de rechter-commissaris op 21 februari 2007 waarin zij beiden hun in het proces-verbaal opgenomen verklaringen dienaangaande hebben bevestigd.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte zich niet schuldig gemaakt aan een poging doodslag, maar aan poging tot zware mishandeling. Ook verdachtes eigen verklaringen wijzen in die richting. Zo heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de agenten niet dood wilde hebben, maar dat hij wilde voorkomen dat hij werd aangehouden.
Door de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep de reconstructie betwist, nu hij daarbij zelf niet aanwezig is geweest.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan de verklaringen zoals die door de betrokken politieambtenaren [verbalisant 1 en 2] op 21 februari 2007 ten overstaan van de rechter-commissaris zijn afgelegd. Dat geldt evenzeer voor de bevindingen in het proces-verbaal van reconstructie van 25 juni 2007.
Voorts constateert het hof dat door de verdediging de snelheid waarmee de auto naar achteren reed, zoals weergegeven in de reconstructie, niet wordt betwist. Het feit dat verdachte zelf niet bij de reconstructie aanwezig was, doet niets af aan de bevindingen van de reconstructie, temeer niet, nu de raadsman daarbij wel aanwezig is geweest."