ECLI:NL:HR:2012:BY5303
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Y. Buruma
- J. Wortel
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Afwijzing getuigenverzoek in cassatie met betrekking tot de maatstaf voor het horen van getuigen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek van de verdachte om een getuige te horen, welke getuige later en onaangekondigd ter terechtzitting is verschenen. De Hoge Raad heeft de maatstaf voor het horen van getuigen in het licht van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beoordeeld, met name artikel 287 Sv, dat de procedure rondom het horen van getuigen regelt. De Hoge Raad oordeelt dat de voorzitter van de rechtbank bij de aanvang van de behandeling van de zaak moet vaststellen welke personen als getuigen zijn verschenen, en dat deze vaststelling onmiddellijk na de voordracht door het openbaar ministerie plaatsvindt.
In deze zaak heeft het Hof vastgesteld dat de getuige, aangeduid als getuige X, niet kan worden aangemerkt als een meegebrachte getuige, omdat de raadsman van de verdachte niet heeft aangegeven dat hij deze getuige op grond van artikel 260, vierde lid, Sv had meegebracht. Het Hof heeft geoordeeld dat het horen van deze getuige niet noodzakelijk was voor de beslissing in de zaak. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat het Hof de juiste maatstaf heeft aangelegd bij de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij ook de overige middelen van cassatie niet tot een andere conclusie leiden. De uitspraak van de Hoge Raad draagt bij aan de verduidelijking van de regels omtrent het horen van getuigen en de toepassing van de noodzakelijkheidseis in strafzaken.