ECLI:NL:HR:2012:BY4985

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05504 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de Rechtbank inzake het onthouden van processtukken in een strafrechtelijk financieel onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door klager, geboren in 1973, tegen de onthouding van processtukken in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) dat tegen hem was ingesteld. De Rechtbank had op 20 september 2011 het bezwaarschrift van klager ongegrond verklaard, waarbij de kennisneming van de processtukken aan klager was onthouden. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet op de juiste gronden had beslist, aangezien de kennisneming van de processtukken essentieel is voor een eerlijke rechtsgang en het onderzoeksbelang niet in de weg mag staan aan de rechten van de verdediging.

De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad volgde deze conclusie en oordeelde dat de Rechtbank niet had aangetoond dat het onthouden van de processtukken gerechtvaardigd was. De Hoge Raad benadrukte dat de motivering van de ongegrondverklaring van het klaagschrift niet voldeed aan de vereisten, omdat de Rechtbank niet had kunnen oordelen zonder kennis van de relevante processtukken.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat het klaagschrift opnieuw behandeld kan worden. Dit arrest onderstreept het belang van transparantie en toegang tot processtukken in strafzaken, en bevestigt dat de rechten van de verdediging niet mogen worden geschaad door het onthouden van essentiële informatie.

Uitspraak

4 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/05504 B
BAJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank 's-Gravenhage van 20 september 2011, nummer RK 11/1887, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat, aangezien aan de raadsman van de klager processtukken zijn onthouden en derhalve ook de Rechtbank niet over die stukken beschikte, de Rechtbank op ontoereikende gronden heeft beslist tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2. Het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer van 6 september 2011 houdt het volgende in:
"De officier van justitie deelt - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende mede:
Op 25 mei 2011 is er een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: SFO) ingesteld tegen klager.
Dat onderzoek loopt nog. Het onderzoek is ingesteld omdat er een verdenking bestaat dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Op 26 mei 2011 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] en in [A]. Onder de boekhouder is administratie in beslag genomen.
Ondertussen heeft de rechtbank een bezwaarschrift tegen onthouding van processtukken behandeld. Sinds die zaak is er niets veranderd. Het onderzoek is nog steeds in gang. Er wordt onderzocht of klager zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
(...)
De raadsman van verzoeker deelt (...) - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende mede.
Er is sprake van onthouding van processtukken. Ik weet niet meer dan dat er sprake is van beslag en een verdenking. De basis voor deze verdenking ken ik niet. Op een bezwaarschrift onthouding van processtukken heeft de rechtbank overwogen dat het toen nog te pril was om stukken te verstrekken. Inmiddels zijn er al vier maanden verstreken sinds de inbeslagname, maar beschik ik nog steeds niet over enig processtuk. Ik kan dan ook inhoudelijk niets zeggen over een strafvorderlijk belang. De rechter-commissaris heeft inmiddels een aantal stukken teruggegeven aan klager. De rechter-commissaris heeft al een beoordeling gemaakt of stukken wel of niet van belang zijn voor het lopende onderzoek. Die beoordeling heeft het openbaar ministerie nog niet gemaakt. Het is onwaarschijnlijk dat al die stukken relevant zijn voor het onderzoek. Immers, de rechter-commissaris heeft de helft van de stukken die hij in beslag heeft genomen al teruggegeven aan klager. De rechtbank beschikt op dit moment ook nog niet over processtukken. U kunt niet toetsen of de verdenking tegen klager wel reëel is.
Er is een Volkswagen Polo in beslag genomen. Wordt nu alles van enige waarde in beslag genomen? U kunt de rechtmatigheid niet toetsen, want u beschikt niet over de processtukken. Wat de rechter te zijner tijd zal beslissen kan nu nog niet beoordeeld worden. Het is tijd dat de processtukken worden verspreid. Ik hoor u, rechter, zeggen dat op deze zitting het beklag tegen beslag wordt behandeld en dat voor een beklag ex artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering, of een herhaling daarvan, hier en nu niet het juiste forum is.
U, rechter, kunt ook zelf om processtukken vragen aan de officier van justitie. U zou in het bezit moeten zijn van die processtukken, want anders neemt u een luchtledige beslissing."
2.3. In de bestreden beschikking heeft de Rechtbank dienaangaande het volgende overwogen:
"De raadsman van klager heeft ter terechtzitting aangevoerd dat een beoordeling van de rechtmatigheid van de beslaglegging niet mogelijk is nu de processtukken worden onthouden. Wat daar verder ook van zij, in onderhavige procedure ligt uitsluitend ter beoordeling voor het klaagschrift tegen inbeslagname en voortduren van beslag. Over het al dan niet onthouden van processtukken kan in het kader van deze procedure geen oordeel worden gegeven."
2.4. De Rechtbank heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk - nu de kennisneming van die processtukken de klager is onthouden - aangenomen dat het onderzoeksbelang eraan in de weg stond dat de stukken van het strafrechtelijk financieel onderzoek aan de raadkamer worden overgelegd.
2.5. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat in een geval als het onderhavige, niettegenstaande de ongegrondverklaring van het door de klager op de voet van art. 32 Sv ingediende bezwaarschrift, door het Openbaar Ministerie de stukken van het strafrechtelijk financieel onderzoek aan de raadkamer moeten worden overgelegd als "op de zaak betrekking hebbende stukken" als bedoeld in art. 23, vierde lid, Sv. Die opvatting is onjuist.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.1. De middelen klagen over de motivering van de ongegrondverklaring van het klaagschrift door de Rechtbank. Daartoe is aangevoerd dat de Rechtbank in de motivering van haar beslissing niet ervan blijk heeft gegeven de juiste maatstaf te hebben aangelegd.
3.2. De middelen slagen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5, 6, 8 en 9.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier, J.D.M. Hart in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2012.