ECLI:NL:HR:2012:BY3234

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/04484
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep inzake kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2012 uitspraak gedaan over een cassatieberoep dat was ingesteld door de man in een geschil over kinderalimentatie. De man, die woonachtig is in [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 20 juni 2012 was gegeven. De vrouw, ook woonachtig in [woonplaats], was niet verschenen in de procedure. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van het cassatieberoep. De Procureur-Generaal had het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kon worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de klachten van de man beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de man niet voldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven, en de uitspraak is gedaan door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven en A.H.T. Heisterkamp.

Uitspraak

21 december 2012
Eerste Kamer
12/04484
EE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M. de Boorder,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak F2 RK 11-599 van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.099.875/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 juni 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De Procureur-Generaal heeft het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 21 december 2012.