ECLI:NL:HR:2012:BY2818
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over gegrondverklaring beklag inzake inbeslaggenomen geldbedrag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam. Het betreft een beklagprocedure waarin de klager, geboren in 1978, verzocht om teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.390,-. De inbeslagname vond plaats tijdens de aanhouding van de klager, die door de rechter-commissaris als onrechtmatig werd aangemerkt. De Rechtbank verklaarde het beklag gegrond en oordeelde dat het beslag op het geldbedrag moest worden opgeheven, omdat het onrechtmatig was inbeslaggenomen.
De Officier van Justitie ging in cassatie tegen deze gegrondverklaring van het beklag. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank met haar beslissing vooruitliep op het oordeel in de hoofdzaak, waarin de strafrechter mogelijk de verbeurdverklaring van het geldbedrag zou bevelen. De Hoge Raad benadrukte dat het onderzoek in raadkamer had moeten gaan over de vraag of het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en verduidelijkt de toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dat betrekking heeft op de beoordeling van klaagschriften tegen inbeslagneming. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank heeft miskend dat het belang van de strafvordering zich tegen teruggave verzet, omdat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag zal bevelen.