ECLI:NL:HR:2012:BY2694
Hoge Raad
- Cassatie
- W. H. H. van der Meer
- A. G. Wattel
- Rechtspraak.nl
Interpretatie van 'bouwterrein' in het belastingrecht en de relatie tot EU-recht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de levering van een bouwterrein en de toepassing van de Overdrachtsbelasting (Wet OB). De belanghebbende had percelen grond gekocht met de intentie om een glastuinbouwbedrijf te vestigen. Voor de levering waren de opstallen door de verkopers verwijderd. De belanghebbende meende dat de levering van het bouwterrein onderworpen was aan omzetbelasting, waardoor zij vrijgesteld zou zijn van overdrachtsbelasting. De Inspecteur was het hier niet mee eens en legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op, inclusief een vergrijpboete.
De Rechtbank volgde de Inspecteur, maar vernietigde de boete omdat het standpunt van de belanghebbende als pleitbaar werd beschouwd. In hoger beroep oordeelde het Hof dat er wel degelijk een bouwterrein was geleverd en vernietigde de naheffingsaanslag. De Staatssecretaris ging in cassatie en stelde dat het Hof ten onrechte artikel 11(4)(c) van de Wet OB had toegepast, omdat volgens hem geen van de vier onderdelen van dit artikel van toepassing was. De belanghebbende voerde incidenteel cassatie aan, stellende dat het Hof artikel 11(4)(a) van de Wet OB ten onrechte niet van toepassing had geacht.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de Staatssecretaris niet tot cassatie konden leiden. De A-G Wattel merkte op dat de huidige interpretatie van artikel 11(4) van de Wet OB niet strookt met het EU-recht en pleitte voor een verzoenende interpretatie. Dit zou betekenen dat de objectieve omstandigheden in artikel 11(4) niet exclusief moeten worden opgevat en dat de leer dat een terrein eerst onbebouwd moet zijn, verlaten moet worden. De Hoge Raad oordeelde dat de feiten geen andere conclusie toelieten dan dat er een onbebouwd terrein was geleverd dat bestemd was voor een glastuinbouwbedrijf. De zaak werd niet verder behandeld, omdat de Hoge Raad de richtlijnconforme interpretatie van het nationale recht niet verder wilde uitbreiden zonder nieuwe voorlichting van het HvJ EU.