ECLI:NL:HR:2012:BY2667

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01639
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag en boetebeschikkingen in inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 februari 2012, betreffende een navorderingsaanslag en een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, alsook de daarbij opgelegde boetes. De belanghebbende had over het jaar 2003 een navorderingsaanslag en voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd gekregen, waartegen bezwaar was gemaakt. De Inspecteur handhaafde deze aanslagen, maar de Rechtbank te Haarlem verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de uitspraken van de Inspecteur, waarbij de aanslagen werden verminderd tot respectievelijk € 18.046 en € 28.122.

Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de aanslagen opnieuw verminderde tot € 32.289 en € 68.606. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld. De Hoge Raad beoordeelt de middelen van belanghebbende, waarbij middel 1 stelt dat het Hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op een nader stuk dat door belanghebbende was ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, aangezien de inhoud van het nader stuk reeds deel uitmaakte van de grondslag van de uitspraak van het Hof.

De middelen 2 en 3 kunnen niet tot cassatie leiden, omdat zij geen rechtsvragen oproepen die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen op 9 november 2012.

Uitspraak

9 november 2012
nr. 12/01639
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 februari 2012, nrs. 10/00307 en 10/00308, betreffende een aanslag en een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2003 een navorderingsaanslag en voor het jaar een 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede boetes. De aanslag, de navorderingsaanslag en de boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 08/766 en AWB 08/770) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag en de navorderingsaanslag verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 18.046 en € 28.122, en de boetes verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de bij de Rechtbank ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag en de navorderingsaanslag verminderd tot aanslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 32.289 en € 68.606, en de boetes verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.1. Middel 1 strekt kennelijk ten betoge dat het Hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op een door belanghebbende ingediend nader stuk als bedoeld in artikel 8:58, lid 1, Awb.
3.1.2. Tot de gedingstukken die de griffier van het Hof op de voet van artikel 28a, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de griffier van de Hoge Raad heeft gezonden, behoort een (fotokopie van een) brief van 30 augustus 2011 die de gemachtigde aan het Hof heeft gezonden in de zaak van A (kenmerk van het Hof 10/00309). Deze brief bevat - naast een passage die in de zaak van belanghebbende niet van belang is - dezelfde inhoud als de brief waarvan belanghebbende stelt dat deze is gezonden naar het Hof in de zaak van belanghebbende. Aangezien het Hof, blijkens onderdeel 1.7 van zijn uitspraak, de zaak van belanghebbende en de hiervoor bedoelde zaak van A met instemming van partijen ter zitting van 14 september 2011 gelijktijdig heeft behandeld en voorts heeft bepaald dat al hetgeen in een van beide zaken is vermeld of verklaard geacht wordt eveneens te zijn vermeld of verklaard in de andere zaak, heeft de inhoud van de hiervoor bedoelde brief van 30 augustus 2011 deel uitgemaakt van de in artikel 8:69, lid 1, Awb bedoelde grondslag van de uitspraak van het Hof. De omstandigheid dat het Hof van dat stuk geen melding heeft gemaakt in zijn uitspraak doet daaraan niet af. Gelet op het vorenstaande faalt het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.2. De middelen 2 en 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.H.W.M. Sterk als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2012.